Wat is instrueren voor beginners
Wat is het?
In zijn meest simpele vorm is instructie het overbrengen van informatie. Je zou het ook het uitwisselen van ideeën kunnen noemen. Deze vorm van instructie noemen we ook wel informeren. In zijn meest complexe vorm is instructie het creëren van nieuw gedrag, door iemands houding, vaardigheden en ideeën te veranderen. Dit noemen we ook wel coaching, therapie of gedragsverandering. Instructie kent dan ook drie lagen doelen, die beschreven worden met de woorden:
- weten of kennen
- kunnen
- willen
Om het wat mooier te zeggen:
- Informatie
- Vaardigheden
- Houding
Hoe moeilijk instructie is, blijkt al uit de woorden van de Chinese filosoof Confusius uit 500 voor Christus:
Vertel me en ik vergeet, toon me en ik onthoud, laat me doen en ik begrijp.
Hoe doe je het?
Instrueren is op te delen in presenteren (informatie), lesgeven (informatie en vaardigheden) en therapie (houding). Maar waar begin je dan als je gaat instrueren, hoe ga je verder, wat moet je weten van het vakgebied en de deelnemers.
Presenteren
De meest simpele vorm van instrueren is een presentatie, dat kan in de vorm van het vertellen van een verhaal of het tonen van een film, helaas komt deze vorm van instrueren niet verder dan iemands weten vergroten. Waarbij zoals Confusius al aangaf de kans groot is dat iemand vergeet wat je hebt vertelt. Je zou een presentatie kunnen beschrijven met de woorden:
Na afloop WETEN deelnemers meer over het onderwerp van de presentatie.
Daarom is het bij een presentatie niet alleen belangrijk om zelf het onderwerp goed te kennen, maar ook te weten wat de deelnemers of toehoorders al weten. Die voorkennis over de deelnemers is noodzakelijk om te kunnen kiezen welke informatie overgedragen moet of zal worden. Want niets is zo dodelijk voor een presentatie als het aandragen van informatie die al bekend is.
Lesgeven
Een iets ingewikkeldere vorm van instructie is lesgeven. Het doel van deze instructievorm is meer weten en kunnen. Als je deze vorm van instructie zou moeten beschrijven met de woorden kennen en kunnen krijg je:
Na afloop van deze les KENT de deelnemer meer van het onderwerp en KAN hij of zij er mee werken.
Het verschil tussen een presentatie en een les is dan ook de noodzaak voor het toevoegen van oefeningen. De overeenkomst met een presentatie is het kennen van de voorkennis van de deelnemers, zodat de juiste informatie geselecteerd kan worden en de juiste oefeningen.
Therapie
De meeste complexe vorm van instructie is therapie. Bij therapie gaat het namelijk niet alleen om een uitbreiden van iemands kennen en kunnen, maar ook een verandering van iemands houding. Daarbij kun therapie indelen in hele simpele vormen, coaching, maar ook hele complexe vormen, cognitieve gedragstherapie. Wat daarnaast kenmerkend is aan therapie is dat het vaak gaat om een één op één situatie, waarbij één instructeur één deelnemer instrueert. Therapie kun je dan ook beschrijven met de woorden:
Na afloop van de therapie KENT de deelnemer meer van het onderwerp, KAN de deelnemer meer en WIL de deelnemer de nieuwe informatie en vaardigheden gebruiken.
Maar net zoals bij presenteren en lesgeven is het belangrijkste van therapie het kennen van de voorkennis van de deelnemer.
Het begin
Instructie of het nu een presentatie is of therapie begint dus altijd met onderzoek. Waarbij er twee gebieden onderzocht moeten worden. Het eerste gebied is het onderzoeken van het vakgebied waarover geïnstrueerd moet worden. Het tweede gebied dat onderzocht moet worden is de voorkennis van de deelnemers.
Het vakgebied
Het onderzoeken van het vakgebied is nodig om te bepalen welke kennis noodzakelijk is om het vakgebied te begrijpen. Daarnaast moet het onderzoek duidelijk maken welke oefeningen bruikbaar zijn de lerende te helpen vaardigheden te ontwikkelen die bij het vakgebied horen. Tot slot moet onderzoek duidelijk maken welke houding passend is binnen het vakgebied.
De voorkennis
Het onderzoeken van de voorkennis van deelnemers heeft drie doelen. Ten eerste is het belangrijk om bij instructie aan te sluiten bij wat mensen al weten. Mensen vinden het nu eenmaal makkelijker om zich iets eigen te maken als ze er al iets van weten. Ten tweede doe je onderzoek naar de voorkennis om te weten op welk punt je moet beginnen. Het heeft tenslotte geen enkele zin te proberen om iemand iets te leren over rekenen als hij of zij geen getallen kent. Ten derde is het doel van vooronderzoek om te bepalen wat iemand nodig heeft. Het is namelijk volkomen overbodig om iemand te leren hoe hij van New York naar Los Angelos komt, als hij nooit in de Verenigde Staten komt.
Wat bereik je ermee?
Uiteindelijk is het doel van instructie het vergroten van iemands weten, kunnen of een verandering van houding. In welke mate je iemands weten, kunnen of houding kunt veranderen wordt bepaald door wat iemands mogelijkheden zijn en wat de kwaliteit is van de instructeur. Om iemands mogelijkheden te bepalen moet je vooronderzoek doen naar iemands voorkennis, behoeften en vermogens. Het heeft tenslotte geen enkele zin te proberen iemand die blind is te leren wat rood of groen licht betekent bij een verkeerslicht. Net zoals het geen zin heeft om iemand een vreemde taal te leren als hij nooit gebruik zal maken van die taal.
Om je kwaliteit als instructeur te vergroten moet je niet alleen het vakgebied wat je wilt overbrengen kennen, je moet ook weten wat belangrijk is, wat iemand eerst moet kennen en kunnen voordat hij verder kan. Daarnaast moet je kennis hebben van hoe je iemand voorkennis onderzoekt en wat dat betekent voor de inrichting van je instructieprogramma. Verder moet je kennis hebben van instructievormen, zodat je iemands kennen, kunnen en houding kunt beïnvloeden.
Wat je er eindelijk mee bereikt is dat de deelnemer naar huis gaat met nieuwe kennis die hem of haar kan helpen om zelfstandiger door het leven te gaan en met meer mogelijkheden om het leven te ervaren.
Hoe nu verder?
Goed we weten nu dat instructie kan in de vorm van informatie overbrengen (weten), vaardigheden ontwikkelen (kunnen) of houding veranderen (willen). We weten dat het belangrijk is om als instructeur zelf te weten wat belangrijk is van een vakgebied, onderzoek uit te kunnen voeren naar de voorkennis van de deelnemers en instructievormen te kennen en kunnen toepassen die passen bij het overbrengen van informatie, het aanleren van vaardigheden en het veranderen van iemands houding.
Maar hoe gaan we nu aan de gang met al deze elementen. Voor de meeste mensen geldt dat ze met enige instructie vrij snel een redelijk goede presentatie kunnen geven. Mensen zijn dus redelijk tot goed instaat om informatie over te dragen. Hun probleem ontstaat vaak bij het bepalen van de voorkennis van deelnemers en het bepalen van welke kennis noodzakelijk is, welke belangrijk en welke leuk om te weten is van een vakgebied. Je zou dit ook kunnen omschrijven als het probleem van:
Hoe krijg ik een deelnemer van onbewust onbekwaam naar onbewust bekwaam?
Of om het anders te zeggen:
Hoe instrueer ik iemand die leek is zodat hij of zij deskundige wordt?
De meeste instructeurs zijn namelijk vaak onbewust bekwaam, waardoor ze veel kunnen vertellen over hun vakgebied, maar niet goed weten waar ze moeten beginnen. Vandaar dat veel ontwikkelaars van instructievaardigheidstrainingen hun deelnemers vertellen om een indelingscriterium te kiezen. Voor sommige vakgebieden is zo’n indelingscriterium simpel te kiezen. Als je iemand wil leren wat het is om timmerman te zijn, dan is veiligheid het belangrijkste, een hamer en een zaag zijn in de handen van een onkundige tenslotte gevaarlijke levensbedreigende instrumenten. Een timmerman moet dus eerst leren veilig om te gaan met zijn instrumenten, waarna hij vervolgens kan leren hoe die instrumenten gebruikt worden om hout te verbinden. Met als laatste stap leren hoe je schoon en mooi werk kunt leveren.
Maar als ik de geschiedenis van Nederland wil onderwijzen, dan wordt mijn indelingscriterium opeens veel moeilijker. Ik heb namelijk niet te maken met veiligheid. Daarnaast kent de geschiedenis van Nederland vier belangrijke eigenschappen het gaat over mensen, gebeurtenissen, locaties en momenten of tijdsperiodes. Welk criterium kies ik nu? Ga ik bij mijn instructie over geschiedenis uit van mensen of gebeurtenissen of locaties of momenten in de tijd of pas ik een combinatie van criteria toe. Verder kan ook nog meespelen bij de geschiedenis van Nederland of het mij gaat om inhoudelijk weten of dat ik wil dat iemand begrijpt hoe de geschiedenis van Nederland, de huidige situatie in Nederland heeft gecreëerd.
Wat deze twee voorbeelden eigenlijk duidelijk maken is dat het bij instructie belangrijk is om te weten wat je doel is met de instructie. Wil je dat iemand iets weet, kan of dat zijn houding verandert. Dit samen met de indelingscriteria en de wetenschap dat nieuwe kennis pas ontstaat als mensen iets wat ze weten hebben kunnen gebruiken geeft je eigenlijk een drie dimensionale ruimte die je als instructeur moet vullen.
Wat dit duidelijk maakt is dat instructie iets is wat iemand kan leren, maar dat daarbij twee elementen belangrijk zijn. Ten eerste moet iemand het vakgebied dat hij gaat instrueren kennen. Ten tweede moet iemand die een vakgebied gaat instrueren, weten hoe hij instrueert. Waarbij er vaak een zekere overlap is tussen kennis en vaardigheden die iemand geleerd heeft om zich staande te houden in zijn vakgebied en de kennis en vaardigheden die iemand nodig heeft om te kunnen instrueren.
Afbeeldingen
- Wiskunde les door Moving Mountains Trust
- Lesgeven door Frontierofficial
- Instructieruimte door Normyo