Geschiedenis van de aardappel
Aardappel veroverde het westen: geschiedenis van een knolplant
De historici zijn het er niet over eens welke wilde soort aardappel de voorouder is van de gekweekte aardappel zoals wij die kennen en waar deze vandaan kwam. Eén theorie gaat uit van wilde knoldragende Solanum-soorten die al in de vroege Oudheid werden genuttigd in Mexico en in het zuiden van Noord-Amerika en die als landbouwgewas al voor het jaar 200 in cultuur werd gebracht op de Hoogvlakten van het Andesgebergte. Aldaar zou een uitgebreide cultuur van aardappelsoorten bestaan hebben, die zich van daar uit verder over Amerika verspreid zou hebben.
Populair
Omstreeks 1550 werd de aardappel in Spanje ingevoerd, en van daar ging de weg via Oostenrijk naar verscheidene andere landen. Een andere route leidde van Ierland naar Engeland, en van daar verspreidde het gewas zich ook weer over Europa. Als cultuurgewas, dus vrij algemeen verbouwd, was de aardappel rond het eind van de 18e eeuw ingeburgerd. De plant had lange tijd nodig om populair te worden als voedsel omdat men eerst de betekenis als voedselplant niet inzag en meende dat ook de knollen, net als de bovengrondse delen, giftig waren. Pas in de 19e eeuw is in Europa de grote vlucht gekomen. Het is zelfs bekend dat er in Noord-Amerika – de bakermat van de aardappel nota bene- aardappelrassen werden ingevoerd die uit Europa afkomstig waren.
Volk
In enkele eeuwen ontwikkelde de aardappel zich in Europa tot een zeer belangrijk volksvoedsel, vooral voor de minder draagkrachtigen. De adel en de rijken hebben het volksvoedsel aanvankelijk niet willen eten. Het mislukken van de aardappeloogst, bijvoorbeeld als gevolg van aardappelziekten, veroorzaakte soms ernstige hongersnoden. Berucht zijn uit dien hoofde de jaren 1846 en 1847 in Ierland geweest, toen hongersnood de aanleiding vormde tot het begin van de grote emigratie. Ook in Nederland echter stierven in die tijd mensen ten gevolge van aardappelziekten.
Temperatuur
Hoewel de aardappel afkomstig is uit gebieden die tropisch of subtropisch zijn, wordt het cultuurgewas toch in hoofdzaak verbouwd in de gematigde gebieden. De bovenaardse bestanddelen van de plant zijn slecht bestand tegen vorst, desondanks wordt de grootste opbrengst aan knollen en aan zetmeel slechts bereikt onder relatief lage temperaturen (16 – 18 graden C) waarbij het verschil tussen dag- en nachttemperatuur een belangrijke rol speelt. De vochtvoorziening moet bovendien regelmatig zijn. Overmatige loofgroei moet vermeden worden aangezien deze extra productie van bovenaardse organen ten koste gaat van de productie aan knollen en aan zetmeel.. deze loofgroei is afhankelijk van het ras, maar ook van daglengte temperatuur en dergelijke.
Grond
De aardappel groeit op vrijwel alle gronden, maar de opbrengsten kunnen zeer uiteenlopen. Voor een lonende cultuur is vooral nodig een losse bodemstructuur, zodat lucht, warmte en vocht makkelijk in de grond kunnen komen. Het ploegen moet met bijzondere zorg en op de juiste tijd geschieden en ook tijdens de groei moet de grond met enige regelmaat behakt worden. De waterhuishouding van de grond is eveneens van belang. Natte gronden deugen niet voor de cultuur, maar ook te hoge en te droge gronden komen niet in aanmerking. Het meest geschikt zijn de lichtere klei- en zavelgronden en veenkoloniale gronden en niet te droge zandgronden. Het gewas stelt geen hoge eisen aan de zuurgraad van de grond. Vandaar dat men de teelt vindt op vrij zure veenkoloniale gronden en zandgronden, maar ook op zavel- en kleigronden met enkele procenten vrij calciumcarbonaat in de grond.
Bemesting
De fosfaatbemesting moet steeds ruim zijn, want het wortelstelsel van de planten is vrij beperkt. De kalibemesting wordt bepaald naar de grondsoort en bestemming van het gewas te hoge kalibemestingen, gegeven aan fabrieksaardappelen, verlagen het zetmeelgehalte. Consumptieaardappelen daarentegen vragen een ruime kalibemesting. De stikstofbemesting tenslotte eist zeer veel kunde van de teler. Een te welige loofontwikkeling onder invloed van de stikstofbemesting moet voorkomen worden.
Aardappelrassen
Er bestaan talloze aardappelrassen ontwikkeld waarin Nederlanders een belangrijke rol hebben gespeeld. 25% van de Nederlandse aardappelen wordt verkocht als pootgoed, 30% is voor de zetmeelindustrie en 45% eindigt op tafel, gekookt, gebakken of gefrituurd.