Op weg naar het schilderen van mijn eerste icoon

Een spirituele ervaring

Inleiding

Vanwege mijn belangstelling voor de Russische cultuur en de Russische Orthodoxie volgde ik in februari 1997 een 10-daagse Orthodoxe leergang iconenschilderen. Het was mijn eerste kennismaking met iconen en het iconenschilderen. Deze cursus bleek een onvergetelijke spirituele ervaring te worden. De cursus werd gegeven onder leiding van Bernard Frinking en vond plaats in de Russisch-Orthodoxe Parochie Heilige Nicolaas van Myra, in het centrum van Amsterdam. Met z’n vijftienen woonden en leefden we tien dagen lang in de kerk, waarbij levenswijze en kerkdiensten gevolgd werden zoals dat in een klooster gebeurt. Bernard Frinking behoort tot de traditie die alleen mondeling haar kennis en kunde overdraagt. Hij was leerling van de iconograaf L. Ouspensky uit Parijs. Iconograaf is, zoals hij vertelde, een ambt bij de Kerk, en je bent pas een iconenschilder als je door de bisschop gezegend bent: dan ben je een gewijde iconograaf. Iconen schilderen is: een manier van leven. De geest van de iconograaf is die van deemoed, zuiverheid, soberheid, gehoorzaamheid. Bernard zei: ‘de iconografie is de weg van de heilige.’

Over iconen

Wij leerden dat iconen ‘vensters zijn die op de eeuwigheid uitzien’. Het zijn met aardse vorm en verf vervaardigde beeltenissen van wezens uit de geest, zichtbaar gemaakte onzichtbaarheid. Er bestaat een directe band tussen de icoon en zijn idee, het erop afgebeelde wezen van de geest. De icoon is als het ware een afdruk van het Voorbeeld. Het wordt gevoed door de geestelijke waarheid die zij uitbeeldt. Daarom kan kritiek van de buitenwereld die ontleend is aan de profane (wereldse) en door mensen gemaakte kunst hier niet gelden. Alleen degene wiens geest dezelfde wortel heeft kan de icoon beoordelen.

Het begrip icoon dankt zijn ontstaan aan het Griekse woord voor afbeelding: eikoon. Het kenmerkt de gewijde voorstellingen van heiligen en scènes uit hun leven, die met de eredienst van de Oosterse kerk zijn verbonden. Als beeld bevindt de icoon zich tussen het visuele en het bovenzinnelijke. Het beeld moet het Goddelijke Wezen, als een plaatsvervanger, aan de gelovigen zichtbaar maken. Op een icoon voltrekt zich geen aards, maar een hemels gebeuren.

Zijn oorsprong heeft de iconencultus in het Byzantium van de 4e eeuw. Constantijn de Grote, de eerste Christelijke keizer en wegbereider van het Christendom als staatsreligie, verplaatste in het jaar 330 zijn residentie van Rome naar Constantinopel. Hier kwam de wieg van de icoonschilderkunst.

De verering van een icoon komt op vele manieren tot uitdrukking. De voornaamste is de kus, een cultusgebaar, waarbij het erom gaat iets van de wonderkracht van de afgebeelde persoon in zich op te nemen. Onmisbaar in een orthodox huis is ‘de mooie hoek’, zoals deze in Rusland wordt genoemd. Dicht opeen hangen hier de iconen voor de privé godsdienstoefening. In de kerk hangen de iconen aan een beeldenwand of iconostase. Deze wand scheidt de heilige altaarruimte van de ruimte der gelovigen. De invloed van de icoon is terug te vinden in vele legenden: een icoon geneest zieken, straft boosdoeners, beschermt steden enzovoort.

De icoon is voor de gelovigen een soort medium, waardoor hij met het oerbeeld in verbinding kan treden. In de schilderkunst moet dit oerbeeld zo nauwkeurig mogelijk gevolgd worden. Gedoeld wordt op het oerbeeld van een ‘niet door mensenhand geschapen’ afbeelding. De beroemdste voorstelling in zijn soort is het Heilige Mandylion, in het westen bekend als de ‘zweetdoek van Veronica’. Men veronderstelt dat bij de herschepping de kracht van het origineel op zijn kopie wordt overgedragen.

Het schilderen van heilige iconen (de orthodoxe gelovige spreekt altijd van het ‘schrijven’ van een icoon) gold in de Oosterse kerk als een liturgische handeling. Niet iedereen mocht iconen schilderen, integendeel, de schilder moest aan strenge eisen voldoen. Een van die eisen was b.v. ‘de schilder moet vredelievend, deemoedig en vroom zijn. Hij mag geen zinloze gesprekken voeren of grapjes maken, niet twistziek of hatelijk zijn’. Omdat de meester zich in de regel op de achtergrond hield en zijn werk niet signeerde, kennen we slechts weinig namen van iconenschilders. Onder hen moeten zich vooral monniken van kloosterateliers hebben bevonden. Bij het vervaardigen hadden de ateliers zich te houden aan strenge voorschriften, meestal vastgelegd in z.g. handboeken. Hierin stond alles tot in de details beschreven: variërend van de wijze van schilderen, het overbrengen van de tekening, tot het aanbrengen van de afzonderlijke kleuren, alsmede aanwijzingen voor het vervaardigen van diverse materialen.

Vanuit Byzantium verbreidde de iconenkunst zich naar andere tot het Christendom bekeerde volkeren. De belangrijkste scholen ontstonden in Rusland, nadat Kiev zich tot het Christendom had bekeerd. In het jaar 989 zou de gehele bevolking in de Dnjepr zijn gedoopt. Niet lang daarna ontstonden in Kiev, Wladimir, Soesdal en Jaroslavl iconenscholen. Daarna in Novgorod, Moskou e.d. De belangrijkste schilders van toen zijn Feofan Grek (Theofanus de Griek) en Andrej Roebljov: het voorbeeld van alle latere iconenschilders.

Nu: op weg naar het schilderen van mijn eerste icoon

Het schilderen vereiste een gedegen voorbereiding. Allereerst: via gebed of meditatie tot innerlijke stilte komen. Het wordt een geestelijke ervaring van de gehele mens. Dan het ‘vasten’ van ogen, oren en mond, d.w.z. de controle over ogen, oren en mond (controle over het gehemelte: niet praten). Om werkelijk te leren zien, luisteren, spreken. Bij een tekenexperiment ontdekten we dat we nog niet echt kunnen zien, omdat we het geziene meestal niet zien, maar ‘denken’. Dan leren we over het ritmogram, dat is de uiterlijke vorm en weergave van het innerlijke: met één pennenstreek! Want we moeten begrip krijgen voor de innerlijke gesteltenis van de Heilige die we gaan schilderen, en: die in onszelf voelen. Wat was dat moeilijk! Dan moeten we de exacte meetkundige verhoudingen en maten (de wetten) leren van hoe we – volgens de traditie – het gezicht en het lichaam de Heilige weer moeten geven. Als hulpmiddel en oriëntatiepunt kunnen we het voorbeeld uit een boek gebruiken, maar we moeten de figuur zelf opbouwen en samenstellen.

Ook, leren we, moet er een evenwicht zijn tussen de elementen, zoals bij het gebruik van pigmenten als verf, eigeel als bind- en verdunningsmiddel, en het materiaal van het plankje. Het thuis voorbereiden van het plankje kostte dagenlang van meten, schaven, koken, weken, weer schaven en ga zo maar door. Ouspensky zegt: ‘De samenstelling van de voornaamste materialen is van grote betekenis. De materialen beelden zoveel mogelijk de gehele deelname van de zichtbare wereld aan de schepping van de icoon uit. Zoals we zagen, nemen daaraan a.h.w. ‘vertegenwoordigers’ uit de planten-, mineralen- en dierenwereld deel.’

’s Avond, bij de catechese, leerden we over de zending van de Mens. Dat de weg van de Christus een therapeutische weg is, genezend. Waarvan moeten we genezen? Van de dood. Ons eigen ‘ik’ met zijn egoïsme en hoogmoed, moet plaats maken voor de Christus in ons. Het gaat om de genezing van het Hart, iconen schilderen is de Weg van het Hart. ‘Genezing’ betekent ‘eeuwig leven’.

En ondertussen werkten we de hele dag aan onze icoon. Het was een werkelijk zwoegen, een intensieve innerlijke en uiterlijke arbeid. Ik ging innerlijk (en dat was ons in het begin al verteld) door allerlei confrontaties en pijn (mijn verleden, angsten, bepaalde blokkades) en voelde me alsof ik steeds meer onder een hoge druk kwam te staan. Op de 6e dag was het zo moeilijk voor me, dat ik mijn jas pakte en naar buiten ging. Ik liep een paar uur langs de grachten en ging toen op een bankje zitten. De innerlijke druk was er nog steeds, ook een zekere wanhoop, en opeens voelde ik dat er tranen uit mijn ogen stroomden. Ik huilde niet, want dat heb ik nooit goed gekund, maar toch stroomden de tranen over mijn wangen. Na enige tijd ging ik terug naar Immanuel, zo heette de Kerk. Toen ik mijn ervaring, een beetje verbaasd, aan iemand vertelde, werd ik omhelsd en gelukgewenst, want het werd beschouwd als ‘een moment van zuivering van de lagere aard’, een moment van genade.

Langzamerhand werd ik mij bewust van het groeien van een innerlijke dimensie, achter wat ik reeds kende bij mijn intellectuele en geestelijk zoektochten. Daarbij maakte op mij de meeste indruk, dat – over een soort innerlijke afgrond springend – we een nieuwe dimensie kunnen betreden, een dimensie die een totaal nieuwe visie geeft op onze plaats op deze aarde, in de kosmos en in de geest. Zou dit de dimensie van het Ware Licht zijn? De ruimte en het licht die ik aan de overzijde van de afgrond ervoer, zijn niet te vinden via de bestaande kennis of theologie in welke vorm dan ook, ik bedoel met de middelen van onze zintuigen en ons verstand. Toen ik iets meer van deze nieuwe dimensie begon te ervaren, werd ik mij bewust van enorme vergezichten (ook voor het verstand) en (voor mij) nieuwe wetten van Mens en Kosmos. Was dit een inzage in het Wereldplan? Was dit de kans op een Nieuw Leven?

Deze cursus heeft ons leven veranderd. We hebben een spirituele impuls gekregen, die ons leven een nieuwe richting heeft gegeven.

Mijn Georgische man en ik zijn nog naar enige vervolgcursussen geweest, waarbij bleek dat hij een groot talent heeft voor deze kunst. Inmiddels is hij een door de Russische Kerk gezegend iconenschilder en hangen zijn iconen in de Russisch Orthodoxe Kerk. Ik heb mij gewijd aan het geven van lezingen voor belangstellenden, en dat is een dankbaar werk geweest.

De icoon die ik tijdens de cursus schilderde was een afbeelding van de Heilige Nicolaas van Myra. Het heeft lang geduurd voordat hij af was, want ik moest nog heel lang werken aan het weergeven van zijn ogen. Samen schilderden mijn man en ik een icoon van de Heilige Joris, naar een oude Russische icoon uit Novgorod. Zie de afbeelding links.

Marijcke Tooneman