Voornaamwoorden

Inleiding

In de Nederlandse taal kennen we een groot aantal voornaamwoorden. Een voornaamwoord is een woord dat in de plaats kan staan van een zelfstandig naamwoord, bijvoegelijk naamwoord of een ander voornaamwoord. Beetje saaie lesonderwerp op school maar onmisbaar in het dagelijks leven, zowel bij het schrijven als tijdens het spreken.

De meest gebruikte voornaamwoorden:

  • Persoonlijke voornaamwoorden
  • Bezittelijke voornaamwoorden
  • Vragende voornaamwoorden
  • Aanwijzende voornaamwoorden
  • Betrekkelijke voornaamwoorden
  • Wederkerige voornaamwoorden
  • Wederkerende voornaamwoorden
  • Onbepaalde voornaamwoorden

Persoonlijke voornaamwoorden

Afkorting: PSV Met PSV's kun je mensen, dieren of dingen aanduiden. Het PSV heeft een onderwerpsvorm en een voorwerpsvorm.

voorbeelden van PSV's: je, me, jullie, het, hij, zij, hen, ik, jij voorbeeldzin: Jij hebt een hele mooie fiets.

Bezittelijk voornaamwoorden

Afkorting: BZV BZV's geven aan van wie of wat iets is. Een BZV kan ook zelfstandig gebruikt worden. Kenmerken van een BZV:

  • geeft bezit aan
  • staat altijd voor het bezit
  • kan ook zelfstandig voorkomen zonder bezit

voorbeelden van BZV's: jouw, mijn, zijn, haar, mijne, jullie, ons voorbeeldzin: Dat is mijnnieuwe pen.

Let op! In de zin: 'Die pen is van mij' is mij een PSV, omdat het achter het bezit (de pen) staat!

Vragende voornaamwoorden

Afkorting: VRV VRV's geven een vraag aan. Ze leiden altijd een vraag naar een persoon of een ding in. Er zijn maar 4 VRV's; wie, wat welk(e) en wat voor een.

voorbeeldzin: Wat voor een auto rijdt je pa? Een Mercedes of een Volkswagen?

Let op! Woorden als waar, wanneer en waarom geven ook een vraag aan, maar zijn bijwoorden.

Aanwijzende voornaamwoorden

Afkorting: AWV AWV's wijzen iets aan. Een AWV kan ook zelfstandig voorkomen.

voorbeelden van AWV's: die, dat, deze, dit, zo'n, zulke, dergelijke, diegene, degene voorbeeldzin: Dat kan echt gebeuren.

Betrekkelijke voornaamwoorden

Afkorting: BTV BTV's verwijzen naar een eerder genoemd woord of een eerder genoemde woordengroep (die heet het antecedent).

voorbeelden van BTV's: die, dat, wie, wat voorbeeldzin: Het boek dat ik las.

Let op! Het antecedent hoeft er niet altijd bij te staan! Bijvoorbeeld in de zin: Dat zou ik echt niet graag willen weten. Het woord dat verwijst naar een eerder gebeurd iets, maar dat staat niet vermeld in de zin. Je zou er wel een antecedent bij kunnen bedenken.

Wederkerige voornaamwoorden

Afkorting: WGV WGV's gebruik je wanneer je in een zin extra duidelijk wil maken als er iets met elkaar wordt gedaan.

voorbeelden van WGV's: mekaar, mekaars, elkaar, elkaars, elkander, mekander voorbeeldzin: Ze geven elkander de hand.

Wederkerende voornaamwoorden

Afkorting: WV Bij wederkerende werkwoorden horen altijd een WV. Een WV moet je aanpassen, afhankelijk van wat voor PSV er in de zin staat.

Vervoegingen van de WV's: Ik schaam me jij schaamt je hij schaamt zich wij schamen ons jullie schamen je zij schamen zich

Onbepaalde voornaamwoorden

Afkorting: OV OV's staan voor iets onbekends, je weet niet waar het over gaat, of over hoeveel het gaat of over wie het gaat.

Voorbeelden van OV's: men, iemand, niemand, alles, iets, wat, niets, elk(e), ieder(e), het Voorbeeldzin: Hij doet maar wat

Let op! Het is alleen een OV als je het kan niet kan vervangen door een ander woord! Alleen 'wat' en 'iets' kun je vervangen door elkaar.