Hoofdzinnen en bijzinnen
Hoofdzin en bijzin
Om te kunnen begrijpen wat een hoofdzin en wat een bijzin is, is wel enige basiskennis vereist van het ontleden van zinnen. Daarom zal ik kort herhalen wat een onderwerp en wat een persoonsvorm is.
Wat is de persoonsvorm?
Eigenlijk is de persoonsvorm een vorm van een werkwoord. Het geeft aan:
- De tijd: tegenwoordige of verleden tijd
- Enkelvoud of meervoud. Ik eet. Wij eten.
De persoonsvorm zoeken
De persoonsvorm kun je vinden door de zin in een andere tijd te zetten.
Voorbeeld:
Jan en Piet lopen naar school. Nu zet je de zin in de verleden tijd. De zin wordt dan: “Jan en Piet liepen naar school.”
Het woord dat verandert, is de persoonsvorm. Het woord “lopen” is dus de persoonsvorm. Maar je kunt de persoonsvorm ook vinden door er een vraagzin van te maken. De persoonsvorm komt dan voorop te staan. Dus: Lopen Jan en Piet naar school?
Wat is het onderwerp?
Het onderwerp kun je vinden door de vraag: Wie/Wat + persoonsvorm?
Dus: Jan en Piet lopen naar school.
Wie lopen? Jan en Piet. Jan en Piet is dus het onderwerp van de zin.
Enkelvoudige zinnen
Een enkelvoudige zin bevat één persoonsvorm en één onderwerp. Het gaat vaak om korte zinnen. Bijvoorbeeld:
- Ik koop een pak suiker. (Persoonsvorm = koop; onderwerp = ik)
- Zij moet erg lachen. ( Persoonsvorm = moet, onderwerp = zij)
- Wij gaan naar de bioscoop. (Persoonsvorm = gaan, onderwerp is “wij”)
Samengestelde zin
Een samengestelde zin is een zin die twee of meer persoonsvormen en twee of meer onderwerpen bevat. Eigenlijk bestaat een samengestelde zin uit twee zinnen. Bijvoorbeeld:
Ik ga naar de supermarkt, maar mijn zusje blijft thuis.
De zin kun je verdelen in twee stukken:
- Ik ga naar de supermarkt
- Maar mijn zusje blijft thuis.
In de eerste zin is het onderwerp “ik”. “Ga” is de persoonsvorm. In de tweede zin is het onderwerp “mijn zusje” en de persoonsvorm is “blijft”. Een samengestelde zin bestaat uit hoofdzinnen of een hoofdzin en een bijzin.
Hoofdzin
Een hoofdzin heeft verschillende kenmerken.
- Onderwerp en persoonsvorm staan bijna altijd naast elkaar.
- Tussen een persoonsvorm en een onderwerp kun je geen ander woord zetten (bijvoorbeeld het woord “niet” of “nooit”)
- Je kunt een hoofdzin niet vervangen door één woord
Bijzin
De kenmerken van een bijzin zijn:
- Onderwerp en persoonsvorm staan meestal niet naast elkaar
- Als onderwerp en persoonsvorm wel naast elkaar staan, kun je er een ander * woord tussen zetten (“niet” , “nooit”)
- Je kunt een bijzin vervangen door één woord: de vervangingsproef.
Voorbeeld hoofd – en bijzinnen
Nu even een voorbeeldzin om de theorie toe te passen.
Omdat Annemarie jarig is, geeft zij een feestje.
Deze zin bestaat uit de delen “omdat Annemarie jarig is” en “geeft zij een feestje”. De hoofdzin is: geeft zij een feestje.
Het onderwerp “zij” staat naast de persoonsvorm “geeft”. Je kunt er ook geen woord tussen zetten. Ook is de zin niet te vervangen door één woord.
De bijzin is: Omdat Annemarie jarig is. Het onderwerp “Annemarie” staat niet naast de persoonsvorm “is”. Ze staan niet naast elkaar. Je kunt de bijzin vervangen door het woord “waarom”.