De geschiedenis van België

Inleiding

In dit artikel wordt de geschiedenis van België uitgebreid behandeld. Van préhistorie, de slag bij Waterloo tot en met de tweede wereldoorlog.

Préhistorie

Archeologische vondsten bewijzen dat al lang voor het agrarische neolithicum, Noordwest-Europa werd bewoond door de zogenaamde Neanderthalers. Vuurstenen werktuigen van jagers en vissers wezen erop dat van ca. 500.000 v.Chr. hier mensen geleefd moeten hebben. Ook vuursteenindustrieën uit het laat-paleolithicum en skeletten uit het Weichselien zijn op verschillende plaatsen aangetroffen. In het neolithicum (ca. 4000 v.Chr.) verschenen de eerste landbouwdorpen met ongeveer 100 inwoners. Door het warmer klimaat en het smelten van de ijskap vestigden rondtrekkende groepen zich in gemeenschappen. Zo vestigt de "Omalien-groep", bekend voor hun bandkeramiek, zich in Haspengouw. Door het ontstaan van deze "dorpen" ontstaat er een landbouweconomie. Anderen specialiseren zich in bijvoorbeeld handwerknijverheid (de Michelsberggroep) en steenindustrie (Spiennes). Vanaf 3500 tot 2000 v.Chr. leefden onder andere in de Kempen, de Leemstreek en de Maasvallei culturen van het midden-neolithicum. In de midden-bronstijd van ca. 1500 tot 1100 v. Chr. was onder andere in Vlaanderen en de Kempen onder meer de Famennegroep gevestigd. Aan de hand van verschillende grafvormen worden de verschillende groepen onderscheiden. Tijdens de ijzertijd waren de Hallstatt-cultuur (700-500 v. Chr.) en de Keltische La Tène-periode de belangrijkste. In deze tijd ontstonden ook enkele versterkte markt- en handelsplaatsen en heuvelforten. Bovendien ontstond er een onderscheid tussen krijgers en de gewone bevolking, waarschijnlijk onder invloed van binnenvallende Kelten. Tussen de Rijn en de Seine, een streek tussen Germanië en Gallië (Kelten), vestigden de Belgen zich. Zij vormden een buffer in het constante strijdgewoel tussen de Germanen en de Kelten. Het Kolenwoud overdekte het grootste deel van Midden-België. Het Zoniënwoud, Hallerbos, Buggenhoutbos, Kravaalbos, Meerdaalwoud , Heverleebos en het Egenhovenboscomplex zijn nog overblijfselen van dit "oer"-woud. De prille Belgen jagen in dit woud, ze leven van kruiden, vruchten, primitieve akkerbouw en veeteelt. Dit type van gemengde landbouw (autarkische landbouw) is nog steeds kenmerkend voor het België van vandaag. Het gezin is de basisstructuur van deze samenleving. Daarnaast ontstaat er een kastenstelsel met daarin de adel, de geestelijkheid, de vrijen en de horigen

Romeinse tijd

De door de Romeinen zo genoemde Keltische Belgae werden van 57 tot 51 v.Chr. onderworpen door Julius Caesar. Wel vonden er nog enkele opstanden plaats tegen de Romeinse overheersing. Onder keizer Augustus werd Belgica (zo genoemd sinds omstreeks 16 v.Chr.) een Romeinse provincie. Pas onder keizer Claudius trad de eigenlijke romanisering op, maar tegelijkertijd werd de eigen cultuur behouden. De culturele omschakeling werd ook bevorderd door de aanleg van een aantal heerwegen, waarvan de voornaamste de heirbaan Boulogne-Keulen. Er ontstonden veel nieuwe plaatsen, waaronder Trier, Keulen, Tongeren en Doornik. Vaak hadden deze het achtervoegsel '(i)acum' of 'domein' (vb. in Cortoriacum), 'castra' of 'kamp' (vb. in Kester), of 'castellum' of 'kasteel' (vb. in Kassel). Deze plaatsen maar ook kleinere gemeenschappen (vici) werden een afzetgebied voor de producten van de Noord-Gallische landbouw en de inheemse ambachten. Zo ontstond er een bloeiende handel met Italië en de rest van Gallië. Ook ontstonden er in Haspengouw grote landbouwbedrijven (villae) en aan de kust vissersdorpen en zoutwinningsbedrijven. Ook de textielnijverheid kwam sterk opzetten en er werden grote kuddes schapen gehouden voor de wol. Paarden werden gefokt en verkocht door de Trevieren. Andere economische activiteiten waren houthakken, kolenbranden, ijzer, zink, en kalksteenwinning. Vanaf 256 staken Frankische krijgers de Rijn over en werd geheel Gallië geplunderd en werden vele steden en dorpen verwoest. Keizers Constantijn en Julianus verdreven hen rond 280, maar uiteindelijk werd er rond 296 een verbond gesloten met de Saliërs en werden ze als verdedigers van de rijksgrens tussen Nijmegen en de zee aangesteld. Vanaf ca. 297 werd Belgica door keizer Diocletianus gesplitst in Belgica Prima (met hoofdstad Trier) in het zuidoosten en Belgica Secunda (met hoofdstad Reims) in het westen. Het in het noordoosten gelegen Germania Inferior (met hoofdstad Keulen) was al op het einde van de eerste eeuw van Belgica losgemaakt.

Spaanse tijd

Door erfopvolging kwamen de Bourgondische landen onder keizer Karel V. In de Nederlanden breidde hij zijn macht verder uit met Doornik, Utrecht, Overijssel, Drenthe, Groningen, Gelre en Zutphen. Deze gebieden maakte hij met de Pragmatieke Sanctie tot ondeelbaar, de zogenaamde Zeven Provinciën. Ze werden ook de Nederlanden of opnieuw Belgica genoemd. Voor het bestuur stelde hij de Staten-Generaal aan en als landvoogdes Margaretha van Oostenrijk en na haar dood Maria van Hongarije. Op 25 oktober 1555 deed Karel V troonsafstand te Brussel; de Nederlandse gebieden kwamen zijn zoon Filips II toe en het Heilig Roomse Rijk aan zijn broer Ferdinand I. Intussen schoot het protestantisme ook in de Nederlanden wortel. Filips II stuurde Alva naar de Nederlanden om dit tegen te gaan met bloedige vervolgingen en liet Graaf Egmont en Graaf Hoorn onthoofden op de Grote Markt van Brussel. Dit leidde tot een opstand, die uitmondde in de Tachtigjarige Oorlog. Het zuiden kwam nu onder het bestuur van aartshertogen Albrecht en Isabella. Het noorden had zich in 1588 uitgeroepen tot Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. In 1635 verbond deze zich met Frankrijk, waarna beiden delen van het tussenliggende land innamen. Zo namen de Fransen Artesië in, het huidige Frans-Vlaanderen, en de Nederlanders onder Frederik Hendrik van Oranje Noord-Brabant en Limburg). Als gevolg daarvan ontstonden in de 17e eeuw de huidige noord- en zuidgrenzen.

Oostenrijkse tijd

In de tijd van de Spaanse Successieoorlog kwamen de Zuidelijke Nederlanden weer in Nederlandse handen. De Nederlanden werden echter niet herenigd, doordat bij de Vrede van Utrecht (1713) de Zuidelijke Nederlanden bij Oostenrijk kwamen. De Oostenrijkse Nederlanden bestonden nu ongeveer uit het huidige België (zonder Prinsbisdom Luik), Luxemburg en enkele aangrenzende gebieden. De Oostenrijkse Nederlanden bleven bestaan van 1713 tot 1794. De eerste twee Oostenrijkse vorsten, Karel VI en Maria Theresia, voerden hun hervormingen geleidelijk door.

Franse tijd

De Fransen waren al eerder in conflict met de Nederlanden geweest toen ze Artesië en het huidige Frans-Vlaanderen innamen. In 1792 vallen ze de Zuidelijke Nederlanden opnieuw binnen, de Slag bij Jemappes. In juli 1794 verslaan ze de Oostenrijkers definitief met de slag bij Fleurus; in 1795 worden de Oostenrijkse Nederlanden als de negen verenigde departementen een deel van de Franse republiek. Het indelen tot gewesten behoorde tot het streven naar een georganiseerde staatsstructuur. Daartoe begonnen ze ook met de aanleg van wegen en kanalen Ondertussen wordt Nederland (de Bataafse Republiek) een vazalstaat van Frankrijk en in 1806 vervangt Napoleon de Republiek door het Koninkrijk Holland waar hij zijn broer Lodewijk Napoleon als koning neerzet. Nederlands-Limburg en grote delen van Nederlands-Brabant behoorde tot de Zuidelijke Nederlanden, die een onderdeel waren van Frankrijk. Napoleon was ontevreden met zijn broer en in 1810 besloot hij ook de Noordelijke Nederlanden bij het Franse keizerrijk te voegen. Op 12 oktober 1798 komt de Vlaamse boerenbevolking (de brigands) in opstand tegen de Franse bezetter (Sansculotten) met als leuze "Voor outer en heerd". Deze opstand wordt de Boerenkrijg genoemd. Aanleiding tot deze rebellie waren de hoge belastingen, de anti-godsdienstige politiek en de sluiting van kerken. De opstand eindigde op 5 december 1798 toen het boerenleger op Ter Hilst (Hasselt) werd verslagen. Na de slag bij Leipzig werd Napoleon verbannen naar Elba, maar hij wist te ontsnappen en de macht terug te grijpen, terwijl de geallieerden nog bezig waren de grenzen van Europa te bepalen in het Congres van Wenen. In 1815 werd Napoleon definitief verslagen bij de slag bij Waterloo. Het Franse leger werd door het Nederlandse (Hollanders en Belgen), het Britse en het Pruisische leger verslagen. Napoleon werd nu voorgoed verbannen naar Sint-Helena. Een klein contingent onder de Nederlandse vlag (dat samen vocht met de Britten). Koning Willem I was trots op de Nederlandse bijdrage en de moed van zijn zoon en bouwde ter ere daarvan de Leeuw van Waterloo. De werken vonden plaats tussen 1823 en 1826 en het staat op de plaats waar kroonprins Willem gewond raakte door een schot in zijn schouder.

De slag bij Waterloo

In 1814 was Bonaparte na zijn nederlaag bij Leipzig naar het eiland Elba verbannen. Daar volgde hij met interesse het gekrakeel dat in Wenen losbarstte over de landverdeling in Europa. Hij begreep dat voor hem nog niet alles verloren was. Op 26 februari 1815 ontsnapte hij van het eiland, en op 1 maart arriveerde hij met een legertje van 800 man in de Franse havenstad Cannes. Snel trok hij met zijn persoonlijke garde op naar het noorden, richting Parijs. Maarschalk Michel Ney, aanvoerder van het Franse leger en voormalig maarschalk onder Napoleon, werd opgeroepen om de keizer tegen te houden, maar liep met zijn hele leger over naar zijn voormalige baas. Op 20 maart zetelde deze weer in zijn keizerlijk paleis. Haastig trommelden de geallieerden hun legers op en rukten op richting Frankrijk. Napoleon wilde echter zijn 'keizerrijk' heroveren, en wel zo snel mogelijk, voordat de andere staten in Europa klaar waren om Frankrijk binnen te vallen en hem weer gevangen te nemen. Hij mobiliseerde in twee maanden tijd een leger van 200.000 manschappen en trok met 120.000 daarvan naar de Frans-Belgische grens. Op 14 juni stak hij die over. Aan de slag bij Waterloo gingen op 16 juni twee andere veldslagen vooraf: zo stuitte hij op het Pruisische leger van Blücher, dat in de slag bij Ligny tot de terugtocht gedwongen werd. Blücher hield echter zijn leger intact. Tegelijkertijd werden Nederlandse troepen bij Quatre-Bras aangevallen door een Franse overmacht onder maarschalk Ney; Ney was echter te voorzichtig, en tegen de tijd dat hij zijn aanval wilde doorzetten waren Britse troepen al bij Quatre-Bras aangekomen, zodat het onmogelijk was geworden dit belangrijke kruispunt in te nemen. Napoleon had het terugtrekkende Pruisische leger laten achtervolgen door Grouchy met een leger van 35.000 man (het Franse 3e en 4e korps). Maar dit was op ontoereikende wijze gebeurd, en Blücher kon zijn leger hergroeperen en richting Wellington trekken. Door de Pruisische nederlaag bij Ligny was Wellingtons positie bij Quatre-Bras onhoudbaar geworden. De 17e juni, een dag waarop het vrijwel voortdurend regende, liet hij het Geallieerde leger terugtrekken en verzamelen achter een natuurlijke glooiing, het plateau van Mont-Saint-Jean ten zuiden van Waterloo. Wellington had per brief vernomen dat Blücher parallel met hem terugviel richting Waver en hem bij zou staan. Het was dus zaak om de Franse aanval zo lang mogelijk te weerstaan, totdat de Pruisen zouden arriveren om zich met hen te verenigen. Hij stelde zijn legers op langs de weg van Braine-l'Alleud naar Genappe en wachtte daar de vijand op. De nacht van 17 op 18 juni regende het nog altijd. De lössachtige grond veranderde in bruine modder. Dat was de reden dat Napoleon de volgende dag pas om half twaalf het sein tot de aanval gaf. Maar ook toen was het nog te nat om artillerie snel te kunnen verslepen. Mede daardoor slaagde Napoleons broer Jérôme Bonaparte er niet in de kasteelboerderij Hougoumont te nemen. Die aanval was een afleidingsmanoeuvre voor de centrale aanval die omstreeks twee uur 's middags door maarschalk Ney tegen Mont-Saint-Jean werd ingezet. Echter, op bevel van Jerôme werden meer en meer Franse troepen richting Hougoumont gedirigeerd. Aan de aanval ging een incident vooraf dat een belangrijke invloed had op het aanzien van het Nederlandse leger bij de Engelsen. De brigade van Bylandt, die bij Quatre-Bras reeds forse verliezen had geleden, was tot stomme verbazing van vele ooggetuigen en geschiedschrijvers, vóór de geallieerde linie opgesteld. Ze stonden zo open en bloot voor de Fransen, terwijl de rest van het geallieerde leger achter de heuvelkam stond. Bovendien waren de flanken ongedekt. In tegenstelling tot de daarop ontstane mythe, werd de Brigade Bylandt overigens wel op tijd teruggetrokken achter de heuvelkam, en heeft ze uiteindelijk weinig verliezen geleden. Ondertussen werd er door de Fransen een 'Grande Batterie' verzameld van 76 kanonnen en houwitsers. Omstreeks 1 uur 's middags barstte het bombardement van deze 'grande batterie' los. Het bombardement had minder effect dan verwacht: de Britten en Nederlanders stonden beschut achter de heuvelkam opgesteld, en hadden zelfs het bevel gekregen te gaan liggen. De zeer drassige grond heeft mogelijk bijgedragen aan het verminderde effect van de artillerie: scherven werden erdoor geabsorbeerd, en massieve kogels "stuiterden" niet zoals op harde grond. Napoleon gaf bevel tot een aanval door de vier divisies, samen zo'n 16 000 man, op de geallieerde linkervleugel. In vier gigantische aanvalscolonnes marcheerden zijn troepen voorwaarts. De aanval was gericht op de zwakkere oostflank van de geallieerden. De aanval kwam dus recht op de brigade van Bylandt af. In tegenstelling tot wat Engelse historici beweren, zeggen ooggetuigenverslagen dat de brigade de Franse aanval zelfs enige tijd weerstaan heeft. Onder druk van de overmacht trokken ze zich terug achter de eerste Britse linie. Hier werden de ontplooide Franse colonnes tot staan gebracht door een tegenaanval van twee Britse infanteriebrigades gesteund door de brigade van Bylandt en een andere Britse brigade. Dit was voor Wellington het sein om zijn cavalerie een tegenaanval te laten uitvoeren (o.a. de Scots Greys). De twee Britse brigades zware cavalerie reden op de Fransen in, en de Fransen begonnen zich terug te trekken, wat uitmondde in een vlucht met de Britse cavalerie in de achtervolging. De Britse cavalerie werd overmoedig en wilde meteen ook maar de 'grande batterie' oprollen, maar die schoot terug. Ondertussen kwam er Franse cavalerie aangesneld en die sneed de Britten af van de rest van het geallieerde leger. Drie andere lichte geallieerde cavaleriebrigades, waaronder een Nederlandse, kwamen hen ontzetten. Resultaat was dat de geallieerde linie nog intact was, maar dat Wellington nog maar één grote formatie zware cavalerie over had: de Nederlandse brigade van Trip. Aan de Franse zijde zou het eerste legerkorps van d'Erlons echter een aantal uren nodig hebben om te reorganiseren. Ondertussen waren de Pruisen in aantocht. Napoleon kreeg door dat de Pruisen naderden en zond zijn reserve, het VI korps en 2 cavaleriedivisies samen 15 000 man, richting de Pruisen. Hierdoor had Napoleon op de garde na geen enkele infanteriereserves meer. Het plan van Napoleon was om de geallieerden met de cavalerie te bestormen, gevolgd door infanterie en artillerie om de geallieerden vervolgens te verdrijven. Maar maarschalk Ney, die de aanval zou moeten coördineren, liet de cavalerie te vroeg aanvallen, zodat er geen infanterie- en artilleriesteun beschikbaar was. Trompetten bliezen de aanval en dwars door de modder trachtten zijn vijfduizend ruiters in het centrum de glooiing van de Mont-Saint-Jean te bestormen. Mede door de slechte staat van de grond kwam het niet tot een charge in galop, en had de aanval nooit de vereiste impact. De geallieerde infanterie formeerde zich -zoals verwacht- in defensieve carrés, en werden onneembaar voor cavalerie zonder steun van infanterie en artillerie. De hoeve La Haye Sainte, die tussen Napoleon en het geallieerde leger in stond, was voor beide zijden van vitaal belang. Daar konden de infanterie en artillerie tegengehouden worden. Ney bleef nieuwe troepen eisen, niet wetend dat Napoleon op zijn oostflank al door voorposten van de Pruisen werd aangevallen. De Franse reserve kon niet op tegen de Pruisische overmacht. Napoleon zette daarom zijn 10 000 man sterke jonge garde in. In felle straatgevechten in Plancenoit lukte het de Fransen nog steeds niet om de Pruisen terug te dringen. Hierdoor was Napoleon genoodzaakt om 2 bataljons oude garde in te zetten. Wonder boven wonder lukte het de oude garde het tij te keren en de Pruisen werden voorlopig teruggedrongen. Ondertussen slaagde Ney erin, onder dekking van de cavalerie, met opgetrommelde infanterie de hoeve La Haye Sainte in te nemen. De KGL (King's German Legion) werd verdreven, de hoeve werd door de Fransen ingenomen. Ogenblikkelijk werden infanterie en artillerie-eenheden naar voren gebracht om de Geallieerde carrés onder vuur te nemen en een doorbraak te forceren. De Prins van Oranje liet nog een tegenaanval ondernemen door enkele Hannoveraanse bataljons, die echter door Franse cavalerie werd afgeslagen (deze mislukte aanval droeg ook bij aan de negatieve berichtgeving over de Prins van Oranje en de Nederlandse troepen). De Fransen hadden nog alle kans om te winnen. Napoleon probeerde met een laatste krachtsinspanning de zege zeker te stellen, en gaf bevel voor nóg een stormloop. Hij wist dat hij door zijn reserves heen was, en kwam hierdoor persoonlijk zijn garde afleveren. Om het moreel hoog te houden riep Napoleon: Grouchy, Grouchy is daar!, maar wetend dat het de Pruisen onder Blücher waren. De geallieerde posities werden verdedigd door Engelsen, Hannoveranen en Brunswijkers. De Franse middengarde, hoewel in de minderheid, viel hen twee keer aan. De eerste keer ontstond er een gat in de geallieerde linie. Wellington raakte door zijn reserves heen, maar de frisse Nederlandse 3e divisie, geleid door Generaal David Hendrik Chassé, vulde het gat op. De eerste aanval van de Midden-Garde verzandde in een vuurgevecht waarna beide partijen zich terugtrokken; maar de tweede aanval verliep voor de Fransen rampzalig: met een aantal kartetssalvo's van de Nederlandse Rijdende artillerie werd een ware slachting aangericht onder de Fransen, de Engelsen ontvingen de middengarde met een salvo, en de divisie van Chassé overrompelde hen met een bajonetcharge. De terugtocht van de Franse garde eindigde in een wilde vlucht, die oversloeg op de rest van het Franse leger. Daarop beval Wellington de algehele opmars van het Geallieerde leger. Ondertussen waren ook de Pruisen weer doorgedrongen tot Plancenoit. Plancenoit werd verdedigd door ongeveer 20 000 Fransen van Lobaus VI korps; 2 cavaleriedivisies; de 8 bataljons van de Jonge Garde en 2 bataljons van de Oude Garde tegen ongeveer 30 000 Pruisen. De Fransen hielden de verdediging ongeveer een uur vol voordat ze er door een gigantische Pruisische tegenaanval en bloedige straatgevechten uit Plancenoit werden verdreven. De laatste eenheid die vluchtte was de Oude Garde die de kerk en het kerkhof verdedigde. De Franse verliezen waren verschrikkelijk. Bijvoorbeeld het 1e bataljon Tirailleurs van de Jonge Garde verloor die dag 92% van zijn mannen aan doden en gewonden. De Oude Garde, de meest geharde soldaten van allemaal en nog altijd trouw aan Napoleon, dekte de aftocht van hun Keizer. In perfecte formaties wisten zij nog een aantal aanvallen van de geallieerden af te slaan alvorens zich al vechtend terug te trekken. Generaal Pierre Cambronne, uitgedaagd om zich over te geven, zou toen de historische woorden hebben gesproken: "Mijn garde sterft, maar geeft zich niet over!" (een andere variant is dat hij zich beperkte tot een kort maar krachtig antwoord: "Merde!). In werkelijkheid werd hij gevangen genomen door de Britse generaal Halkett. De laatste twee carrés van de Oude Garde vormden een levend schild voor Napoleon en zijn staf. Deze carrés waren het Eerste Regiment Grenadiers en het Eerste Bataljon van het Eerste Regiment Jagers, dé beste soldaten in het Franse leger. Deze carrés wisten tezamen met de nog resterende Franse cavaleriebrigades alle aanvallen van de geallieerden af te slaan. Het laatste carré Jagers van de Keizerlijke Oude Garde dat de aftocht dekte, werd geleid door de Rotterdamse kolonel Jan Coenraad Duuring. In dit carré bevond zich een ruime tijd Napoleon alvorens hij zijn soldaten moest verlaten om naar Parijs te rijden (hij vreesde een opstand van de Parijzenaars). De Nederlandse 3e Divisie en enkele Nederlandse cavalerie-onderdelen, die de Fransen tot ver achter hun linies had achtervolgd, ontmoetten achter de Franse beginposities de Pruisen en hielden halt. De Pruisen namen de achtervolging van hun uitgeputte Nederlandse collega's over.

Onafhankelijkheid van Nederland

Na een conferentie op 4 november te Londen erkenden de grote mogendheden op 20 december 1830 de scheiding tussen Nederland en België. Op 24 februari werd Surlet de Chokier, de voorzitter van het Nationaal Congres, tot regent aangesteld. Op 4 juni 1831 werd Leopold van Saksen-Coburg-Gotha door het Congres tot staatshoofd gekozen en op 21 juli legde hij de eed af als eerste koning van de Belgen. Een maand later, een jaar na de aanvang van de revolutie, viel het Nederlandse leger België binnen via Limburg en Turnhout (Tiendaagse Veldtocht). Hoewel de Nederlanders het Belgische leger versloegen bij Houthalen, Hasselt en Leuven werden de Nederlanders gedwongen door Frankrijk zich terug te trekken. Het zou toch nog tot 1839 duren voordat koning Willem I het nieuwe België erkende. Omdat Maastricht en Luxemburg echter trouw bleven aan de koning, eiste Willem Limburg en Luxemburg. Hij kreeg het oostelijke deel van Limburg en het Duitstalige deel van Luxemburg. Na de onafhankelijkheid kwam het Unionisme onder druk te staan door de weer opspelende tegenstellingen. Zo wilden de katholieken eigenlijk niet langer samenwerken met de liberalen na een veroordeling vanuit Rome van het liberale karakter van het katholicisme en vreesden de liberalen dat de kerk een te grote invloed zou gaan hebben op het openbare leven. Door tussenkomst van koning Leopold I en de katholieken bleef het Unionisme bestaan tot 1846, met de opkomst van de Liberale Partij, die onder leiding van Walthère Frère-Orban meteen aan de macht kwam na de verkiezingen van 1847. Al snel staken de tegenstellingen tussen liberalen en katholieken weer de kop op en opnieuw was de onderwijspolitiek een bron van onrust met rond 1880 weer het oplaaien van de schoolstrijd, waarbij uiteindelijk de katholieken wonnen; in 1884 wonnen ze de verkiezingen en zij bleven dertig jaar aan de macht. Economisch veranderde België vrij snel van een landbouwstaat in een industriestaat met als belangrijke sectoren mijnbouw en metaalindustrie. De spoorlijn Brussel-Mechelen, slechts 4 jaar na de onafhankelijkheid, was de eerste spoorweg op het Europese vasteland. De aanleg van een spoorwegennet bleef toenemen met onder andere de IJzeren Rijn. De buitenlandse handel werd gestimuleerd en het bank- en verzekeringswezen nam een hoge vlucht. Het economisch liberalisme zorgde echter ook voor armoede en ellendige leefomstandigheden die resulteerden in de uit een aantal socialistische groepen bestaande Belgische Werkliedenpartij (1885) die stakingen en opstanden organiseerde. Deze aandacht voor de sociale omstandigheden van de arbeiders leidde tot een aantal sociale wetten en de invoering van algemeen meervoudig kiesrecht voor mannen vanaf 25 jaar in 1893. Vooral de liberalen hadden onder deze ontwikkeling sterk te lijden. Een nieuw kiesstelsel betekende een terugval van het zetelaantal van 61 in 1892 naar 20 in 1894. Vanaf ca. 1860 zorgde de Vlaamse Beweging ervoor dat de taalproblemen op de politieke kaart kwam te staan. De taalwetgeving resulteerde in 1898 in de Gelijkheidswet. Wat de buitenlandse en militaire politiek betrof bleef België sinds 1831 aan neutraliteit vasthouden. In 1909 werd de persoonlijke dienstplicht ingevoerd en in 1913 de algemene persoonlijke dienstplicht. Deze hervorming kwam te laat om enig effect te hebben toen België op 2 augustus 1914 door een Duits ultimatum in de Eerste Wereldoorlog werd betrokken.

De eerste wereldoorlog

De Eerste Wereldoorlog startte voor België op 4 augustus 1914 met het binnenvallen van Duitse troepen. Het lukte de Belgen alleen om de opmars van de Duitsers te vertragen, maar al in oktober moest het Belgische leger zich terugtrekken tot achter de rivier de IJzer. De legerleiding was Frans, waardoor de Vlaamse soldaten vele bevelen niet konden verstaan en velen een nutteloze dood stierven. Op 29 oktober 1914 zetten de Belgen de IJzervlakte onder water om de Duitsers tot stilstand te brengen. De slag aan de IJzer was begonnen. In deze omstandigheden ontstond een frontbeweging, die zich tegen deze scheve situatie aan het front verzette. Koning Albert, die weigerde zijn soldaten op te offeren in zinloze offensieven, bleef in België maar de regering trok zich terug in het Franse Le Havre. Van echt verzet was weinig sprake, maar ook het aantal mensen (de zogenaamde activisten) dat samenwerkte met de Duitse bezetters was maar gering. Eind september 1918 begon het bevrijdingsoffensief waarna op 11 november de wapenstilstand werd gesloten. Bij het Verdrag van Versailles in 1919 werd de neutraliteitspositie van België opgeheven, mocht het een mandaat uitoefenen over Ruanda en Burundi en annexeerde het de Duitse gebieden Eupen, Malmedy en Sankt Vith, de zogenaamde Oostkantons. In de Eerste Wereldoorlog vluchtten grote aantallen Belgen naar het neutrale Nederland.

De tweede wereldoorlog

Op 10 mei 1940 vielen de Duitse troepen zonder oorlogsverklaring België binnen en op 28 mei capituleerde België. Koning Leopold III bleef in België, maar de ministers weken uit naar Frankrijk en later naar Londen. Het volledig bezette België kreeg ondertussen een militair bestuur. Na een aanvankelijk aarzelend begin breidde de van bij het begin ontstane verzetsbeweging zich na de winter van 1941 snel uit. De Belgische economie werd door de Duitsers ingezet in de oorlogsvoering en er kwam een verplichte arbeidsdienst. Bij de collaborerende partijen hoorde het VNV, en de sterk pro-Duitse Rex, Vlaamse SS en DeVlag. Na de geallieerde doorbraak vanuit Normandië werd Brussel op 2 september 1944 (dus de oorlog duurde 4 jaar in plaats van vijf!) bevrijd en een paar weken later praktisch geheel België. Na een korte Duitse tegenaanval in het Ardennenoffensief was de oorlog voor België voorbij.