Instructie heeft werkvormen nodig
De eerste stappen
Instructie heeft tot doel mensen zelfstandig te maken of dat nu sociaal of beroepsmatig is, is niet belangrijk. Om dat doel van zelfstandigheid te realiseren moet instructie structuur aanbrengen in de chaos. Structuur krijg je door te kijken welke kennis en vaardigheden noodzakelijk, belangrijk en leuk zijn. Daarnaast stel je vast welke houding past bij een zelfstandig burger of beroepsuitoefenaar. Maar dan ben je er nog niet want het menselijk brein leert op een bepaalde manier en hou je daar geen rekening mee, dan creëer je slechts verwarring en onwetendheid. Maar al deze activiteiten leiden slechts tot een instructie op papier. Om de instructie zijn werk te laten doen heb je werkvormen nodig.
Werkvormen
In de instructiewereld worden de praktische activiteiten gericht op het realiseren van de doelen van een instructie werkvormen genoemd. Die werkvormen kun je indelen naar actief of passief. Waarbij actief en passief slaat op de inbreng van de deelnemer, niet de inbreng van de instructeur. Want tijdens instructie is de instructeur altijd actief. De instructeur is tenslotte degene die moet zorgen dat de deelnemer de kans krijgt om de aangeboden informatie op te nemen en te verwerken zodat het kennis kan worden. Er zijn dus werkvormen die de lerende actief betrekken bij de informatie die wordt overgedragen en passieve vormen. Je zou het ook anders kunnen zeggen. Bij actieve werkvormen moet de lerende actief zelf aan de gang, terwijl bij passieve vormen de deelnemer achterover kan hangen. Als je dit afzet tegen de uitspraak van Confusius:
Vertel me en ik vergeet, laat me zien en ik onthoud, laat me doen en ik begrijp.
Dan is het afwisselen tussen actieve en passieve werkvormen een belangrijke activiteit van de instructeur. Als je actieve en passieve werkvormen afzet tegen het leermodel van Kolb, dan zie je weer het belang van afwisseling:
- Ervaren
- Analyseren
- Concluderen
- Uitproberen
Ook als je kijkt naar het feit dat ons brein tijd nodig heeft om van informatie kennis te maken en daarbij oefening en herhaling nodig heeft, geeft dat een reden om actieve en passieve werkvormen af te wisselen.
Maar wat zijn dan actieve en passieve werkvormen.
Passieve werkvormen
De bekendste passieve werkvorm is voorlezen of vertellen. Vervolgens krijg je presenteren en tot slot zelf lezen. Een iets minder passieve werkvorm is die waarbij iemand niet alleen moet luisteren, maar ook moet kijken, dit geldt bijvoorbeeld voor documentaires of het bezoeken van een locatie waar iets speciaals gebeurt. Zo kun je het bezoeken van een voetbalwedstrijd om voetbal te leren kennen een passieve werkvorm noemen. Maar ook het bezoek aan een dierentuin om dieren in levende lijve te zien is een passieve werkvorm. Ook al lijkt het actief omdat de deelnemers lopen. Maar een werkvorm wordt pas actief als de lerende gedwongen wordt zelf na te denken.
Actieve werkvormen
De meest eenvoudige actieve werkvorm is die van het vragenstellen tijdens of na het voorlezen, presenteren of lezen. Vragenstellen dwingt de lerende na te denken. De meest simpele vraag is bijvoorbeeld:
Wat heb je zojuist gelezen?
Of
Wat was het onderwerp van het verhaal dat ik net verteld heb?
Dit vraagt de lerende om zich te herinneren wat hij of zij gelezen of gehoord heeft en helpt zo het leerproces. Een iets moeilijkere actieve werkvorm dan de vraag “wat heb je zojuist gelezen?” is:
Vertel eens in je eigen woorden wat je net gelezen hebt.
Dit dwingt de lerende niet alleen om te herinneren wat hij of zij gelezen heeft, maar ook nog eens na te denken over hoe je het verhaal vertelt zodat de ander kan begrijpen wat je hebt gelezen. Een bijkomend voordeel van deze vraag is dat je kunt controleren of de lezer ook werkelijk gelezen heeft wat er staat. Nog een stapje verder is de vraag:
Wat denk je dat de schrijver bedoelde toen hij dit schreef en vertel dit in je eigen woorden?
Deze vraag dwingt de lezer niet alleen na te denken over wat hij gelezen heeft, maar ook na te denken over de betekenis van het geschrevene en hoe hij dat kan vertellen.
Leerdoelen vragen
Het bijzondere aan de werkvorm vragenstellen is dat je hem altijd en overal kunt toepassen. Je kunt namelijk ook vragenstellen als je bijvoorbeeld een documentaire hebt bekeken of rondloopt in een dierentuin. Uiteindelijk is het stellen van vragen bedoeld om het leerproces op gang te brengen. Waarbij je de inhoud van de vraag kunt laten bepalen door het leerdoel dat je hebt op dat moment. Wil je dat een leerling van een EHBO cursus inziet dat iets noodzakelijk is, dan stel je bijvoorbeeld de vraag:
Wat moet je als eerste doen als je een gewonde wilt helpen?
Als je bezig bent met leerdoelen die belangrijk zijn, dan stel je bijvoorbeeld de vraag:
Wat heb je allemaal nodig om een gewonde te helpen?
Terwijl een vraag die past bij een leerdoel dat als leuk bedoeld is bijvoorbeeld vraagt:
Wanneer werd voor het eerst EHBO toegepast?
Andere actieve werkvormen
Nu is vragenstellen misschien wel de meest simpele en meest flexibele vorm van alle actieve werkvormen, maar het is niet de enige. Zo is het spelen van een spelletje rond een leerdoel een actieve leervorm. Het bekendste spelletje dat werkt aan houding is “Mens erger je niet”. Het leerdoel van dit spelletje is leren omgaan met verlies en de frustratie die dat oproept. Hoewel het spelen van een spelletje vaak geen bewuste vorm van leren is of een bewust gekozen vorm van leren. Dit betekent echter niet dat het niet mogelijk is om bewust te kiezen voor een spel om een bepaald leerdoel te realiseren. Zo kun je het spel Monopoly inzetten om iemand te leren dat je geld nodig hebt om aan de huidige maatschappij deel te nemen.
Opdrachten
Een andere werkvorm die mogelijk is om iemand iets actief te leren is het formuleren van een opdracht. Een opdracht kan heel simpel zijn, zoals bijvoorbeeld:
‘schrijf een opstel over je vakantie’.
Maar het kan ook heel complex zijn, zoals:
‘zet een bedrijf op rond een nieuw product dat je hebt bedacht’.
Zelfs het organiseren van een wedstrijd of een competitie is een werkvorm gericht op actief leren. Waarbij je het realiseren van leerdoelen kunt sturen door het formuleren van de wedstrijd- of competitieregelementen.
Hoe maak je werkvormen
Het maken van werkvormen kan overweldigend overkomen. Maar als je ziet dat de meest simpele werkvorm eigenlijk het overdragen van informatie is, dan is het creëren van werkvormen eigenlijk niet moeilijk.
Om bijvoorbeeld die meest simpele werkvorm ‘overdracht van informatie’ te realiseren is het enige wat je moet doen het verzamelen van informatie, waarna je die informatie rangschikt van noodzakelijk tot en met leuk of overbodig. Vervolgens presenteer je eerst de noodzakelijke informatie, daarna de belangrijke en tot slot de leuke informatie.
Kennis creëren
Maar aangezien we al heel lang weten dat het alleen maar overdragen van informatie leidt tot vergeten, is het noodzakelijk om met meer werkvormen te werken dan eentje waarin alleen ‘informatie overdracht’ plaatsvindt. Zo is het altijd goed om ‘informatie overdracht’ af te wisselen met een actieve werkvorm waarin de lerende de kans krijgt om te werken met de informatie. Zodat de informatie betekenis krijgt en kennis wordt. Zo kan het spelen van een spelletje een manier zijn om kennis te creëren.
De basis van werkvormen
Waar het dus bij het maken van werkvormen om gaat is dat je structuur creëert en het brein helpt te leren. De structuur realiseer je door te zorgen voor een indeling van noodzakelijk, belangrijk, leuk en overbodig. Het brein help je met leren door het te laten ervaren en vervolgens de kans te geven de ervaring te analyseren, waarna je ruimte creëert om de analyse om te zetten in een conclusie die vervolgens uitgevoerd kan worden.
Conclusie
Instructie begint met het doel mensen zelfstandig te maken. Dat je daarvoor eerst structuur moet aanbrengen in een vakgebied in de vorm van noodzakelijk, belangrijk, leuk en overbodig is begrijpelijk. Dat je binnen die structuur te maken hebt met weten, kunnen en willen is ook wel duidelijk. Verder is ook te begrijpen dat je tijdens een instructie je moet aanpassen aan de manier waarop het menselijke brein werkt. Maar dan komt vaak het probleem om de hoek kijken van hoe krijg ik al die informatie ook werkelijk in het brein van de ander. Je hebt nu al die informatie en welke werkvorm kan je gebruiken om die informatie toegankelijk te maken. Want vertellen is niet voldoende, want dan vergeten mensen het meeste van wat je vertelt. Je zult dus afwisselend passieve en actieve werkvormen moeten gebruiken, waarbij de lerende het ene moment informatie krijgt en het volgende moment de kans krijgt om zich die informatie eigen te maken om zo kennis te ontwikkelen.
Welke passieve of actieve werkvorm je gebruikt wordt dan weer bepaald door welk leerdoel je hebt. Als je alleen maar wilt informeren dan is het voldoende om te vertellen, te laten lezen of te presenteren. Als je wilt dat informatie wordt omgezet in kennis, dan zul je een actieve werkvorm moeten gebruiken, waarbij de lerende de informatie moet gebruiken in een praktijk situatie.