Elektrotherapie door de eeuwen heen

Interferentie: opkomst, neergang, ondergang?

Interferentie is een elektrotherapie die vroeger veelvuldig werd toegepast; tegenwoordig ziet men deze applicatie echter weinig terug in de praktijk voor therapie. Dit artikel geeft een informatief overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen binnen de geschiedenis van de inteferentietherapie, daarnaast wordt ook stilgestaan bij het heden.


Voor het ontstaan van interferentietherapie gebruikte men al diverse vormen van elektrotherapie in de praktijk, zoals galvanische en faradische stromen. Deze elektrotherapieën waren ontworpen om oppervlakkige aandoeningen te behandelen, maar men had nog geen elektrotherapie om diep gelegen structuren te bereiken. Dit was de belangrijkste reden voor dr. ing. Hans Nemec om de interfentietherapie te ontwikkelen, want hiermee kon namelijk wel de diep gelegen structuren worden geprikkeld. Een ander belangrijk voordeel van de interferentietherapie was dat daarbij geen huidbeschadigingen optraden. Door de vele onderbrekingen per tijdseenheid is de inwerktijd te kort om een huidaantasting te veroorzaken, in tegenstelling tot gelijkstroom.

Introductie

In 1950 introduceerde Nemec uiteindelijk de interferentietherapie. Hij ontwikkelde een apparaat waarmee het lichaam werd blootgesteld aan twee stromen. Het apparaat stond in verbinding met vier elektroden die op het lichaam werden bevestigd. Op de plaats waar de twee middenfrequente stromen bij elkaar kwamen, interfereerden deze met elkaar en op dat punt zou de pijn worden bestreden. Het eerste interferentieapparaat dat Nemec op de markt bracht was de 'Endogenos'. Het apparaat was echter nog geen succes, in de praktijk bleek dat veel therapeuten het lastig vonden om de vier elektroden goed te plaatsen. De sterkte diende handmatig te worden geijkt en dit was voor veel therapeuten een lastige opgave. Later maakten de vier elektroden plaats voor de twee-elektrodentechniek waardoor de apparatuur gebruiksvriendelijker werd. In het apparaat zelf interfereerden de twee stromen al, hierdoor werd de plaatsing van de elektroden makkelijker.

Indicaties

In de vroege geschiedenis van de elektrotherapie, rond de achttiende eeuw, had men weinig kennis over de precieze werking van stroom op het menselijk lichaam. Achter veel handelingen lag dan ook een empirische basis en innovaties berustten op aannamen. Men wist eigenlijk niet wat er gebeurde in het lichaam wanneer het op een stroomkring werd aangesloten. In de loop van de twinstigste eeuw richtte men zich steeds meer op verklaringen achter de werking van elektrotherapie. Zo verplaatsten de speerpunten van de behandeling zich naar de symptomen in plaats van naar de aandoeningen. Als men kijkt naar de indicatiegebieden in 2005 zijn de behandelingen vooral gebaseerd op pijnbestrijding. De verklaring van de werking berustte op de gate control theorie van Melzack. In 1990 verscheen het artikel 'De Effectiviteit van interferentie, ultrareiz en diadynamische stromen' in het Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie. In het artikel wordt geconcludeerd: 'Op basis van fundamenteel onderzoek naar de veronderstelde werkingsmechanismen lijkt het inderdaad waarschijnlijk dat elektrische prikkeling invloed heeft op pijn en weefseldoorbloeding'. Er moet echter meer onderzoek naar de effectiviteit van - onder andere interferentietherapie - worden gedaan. In 1999 kwam een commissie van de Gezondheidsraad met een nieuwe literatuurstudie waarin een commissie kijkt naar randomized controlled trials (RCT's). De Gezondheidsraad vond geen enkel bewijs voor het gebruik van interfrentietherapie; alleen Transcutane Elektrische Neuro Stimulatie (TENS) blijkt enige evidentie te hebben bij de behandeling van knieartrose.

Conclusie

Interferentietherapie onderging door de jaren heen talloze ontwikkelingen op verschillende gebieden. Zo werd de techniek aangepast, werden symptomen in plaats van aandoeningen behandeld en kwam er een wetenschappelijke verklaring door de 'gate control theory'. Al deze ontwikkelingen zijn verantwoordelijk geweest voor het feit dat interferentie een veelgebruikte vorm van therapie werd. Nadat de gezondheidsraad in 1999 concludeerde dat er geen evidentie is voor de effectiviteit van deze therapie, daalde het gebruik drastisch.

Discussie

Uiteindelijk is interferentie ontstaan door de vele onderzoeken en ontdekkingen. Maar onderzoek, en met name evidence-based practice (EBP), heeft mede voor de ondergang van de interferentietherapie gezorgd. Het wetenschappelijke bewijs achter verschillende vormen van therapie wordt in de gezondheidszorg steeds belangrijker. Waar eerst nog onderzoek werd gedaan naar de hoeveelheid Hertz, de doseringen en de duur van de therapie, is later de effectiviteit onderzocht bij interferentie. Het artikel van de gezondheidsraad concludeert dat er geen bewijs is voor de effectiviteit van interferentie. Maar tijdens de verschillende interviews kwam naar voren dat veel therapeuten toch goede ervaringen met interferentie hebben. Bij voldoende kennis op het gebied van interferentie en de juiste afstelling van apparatuur kan de therapie wel effectief zijn. Enkele vragen zijn dan ook: Waarom is er zo'n verschil tussen de positieve ervaringen van de therapeuten en de resultaten van de effectiviteitsstudie? Was de opzet van de onderzoeken wel adequaat? Geen aangetoond effect hoeft bijvoorbeeld niet te betekenen dat het gebruik van interferentie ineffectief is. Alle onderzoeken naar elektotherapie hebben er immers wel voor gezorgd dat elektrotherapie steeds minder werd gebruikt terwijl er ook veel goede ervaringen zijn. Zullen we in de toekomst weer een opleving zien van de interferentietherapie binnen de elektrotherapie?