Geschiedenis zorg: mensen met een verstandelijke beperking

Inleiding

In de Middeleeuwen waren ze soms nar of er werd gedacht dat iemand met een verstandelijke beperking bezeten was door de duivel. Tot in de negentiende eeuw dachten de mensen nog heel slecht over mensen met een verstandelijke beperking. In die tijden werd er gedacht dat ‘deze’ mensen onnozel en dom waren en dus niets konden. Door de jaren heen zijn de mensen er anders over gaan denken en gelukkig is dit tegenwoordig wel anders. Vroeger werden ze apart van mensen zonder een verstandelijke beperking gezien.

Het barmhartigheids model (1850-1945)

Tussen 1850 en 1945 leefden verstandelijk gehandicapten apart van de andere mensen. Men was toen van mening dat de samenleving zich moest beschermen tegen deze mensen omdat ze onvoorspelbaar waren. Wel konden ze wel in de inrichtingen werken als goedkope kracht.

Het medische model 1945- 1960

Na 1945 werd de kennis over het lichaam en de geest steeds groter. In 1950 kwamen er zelfs voor het eerst medicijnen op de markt die het een stuk makkelijker maakten om iemand met een verstandelijke beperking te verzorgen of te helpen. Na 1945 werden mensen met een verstandelijke handicap niet meer gezien als mensen die zwakzinnig waren en dus niets konden. Vanaf dat moment werden deze mensen als patiënt gezien en niet meer als iemand waarvoor de maatschappij zich moest beschermen. Nu werden ze beschouwd als zieke mensen.

Het ontwikkelingsmodel (1960- 1970)

Dingen die in deze periode vanzelfsprekend waren in bijvoorbeeld instellingen werden nu veranderd. Zo werd de plaats van artsen ingenomen door psychologen waardoor er meer gekeken werd naar het gedrag van mensen met een verstandelijke beperking. Vanaf dit moment werd er ook meer de nadruk gelegd op gelijkheid en werd iemand met een verstandelijke beperking niet meer gezien als iemand die ziek was maar als iemand die een achterstand had in de ontwikkeling. Mensen met een verstandelijke beperking hebben net zoveel recht op een zo normaal mogelijk leven als ieder ander zonder beperking, dit werd ook wel de normalisatiegedachte genoemd. Dit betekende niet dat ze zich volledig aan moesten passen aan de harde eisen van de maatschappij, al dachten sommige mensen dat dit wel zo moest zijn.

Het integratiemodel (1970- 1990)

De normalisatiegedachte leverde in deze periode steeds meer problemen op. Waarom moesten de mensen met een verstandelijke beperking zich altijd aanpassen? Zou het niet beter zijn als dit ook andersom zou gelden? Het recht op een zo normaal mogelijk leven is natuurlijk een goede zaak maar een verstandelijke beperking kon je natuurlijk niet negeren. De samenleving moest mensen met een beperking maar meer gaan accepteren. Ze moesten kunnen deelnemen aan de samenleving zonder dat zij zich aan hoefden te passen aan de samenleving, dit werd ook wel de integratiegedachte genoemd. Vanaf dat moment werden er woonhuizen voor mensen met een verstandelijke beperking gebouwd, niet diep in het bos maar midden in een woonwijk. In plaats van de psychologen en pedagogen kwamen de ouders en groepsleiders steeds meer in beeld als het om de mensen met een beperking ging.

Het zorg op maat model (Sinds 1990)

Sinds 1990 worden verstandelijk gehandicapte mensen niet meer als een groep gezien. Iemand met een verstandelijke beperking is net zo goed een individu als iemand zonder verstandelijke handicap en ook zij hebben het recht om hun eigen keuzes te maken. Nu wordt er per persoon gekeken naar wat iemand nodig heeft en niet meer naar een grote groep mensen over het algemeen. Ook word er nu niet meer gekeken naar wat iemand met een verstandelijke beperking niet kan, in plaats daarvan wordt er gekeken naar wat iemand wel kan.