De gehechtheidstheorie: de relatie tussen ouders en hun kinderen
De gehechtheidstheorie: de relatie tussen ouders en kinderen
Het pedagogische begrip “gehechtheid” gaat volgens professor IJzendoorn over de relatie tussen jonge kinderen en hun ouders. De Britse kinderpsychiater John Bowlby veronderstelde dat kinderen ter wereld komen met een aangeboren neiging om gehechtheidsgedrag te vertonen jegens een specifieke opvoeder. Maar wat is gehechtheid nu precies? Hoe is de gehechtheidstheorie tot stand gekomen en wat is de Vreemde Situatie-procedure van Mary Ainsworth? Hoe kunnen ouders zorgen voor een goede gehechtheidsrelatie met hun kind?
Wat is gehechtheid?
Gehechtheid kan volgens Bowlby gedefinieerd worden als de neiging van een kind om, in angstige of onprettige situaties, de nabijheid van en het contact met een specifieke opvoeder te zoeken. De duurzame, affectieve relatie met deze specifieke opvoeder is van belang voor het gevoel van veiligheid van het kind. Als de specifieke opvoeder niet of inadequaat reageert op de behoefte van het kind in angstige situaties, kan dit de ontwikkeling van het kind grote schade toebrengen.
Hoe is de gehechtheidstheorie tot stand gekomen?
Tijdens de Tweede Wereldoorlog richtten psychotherapeuten Dorothy Burlingham en Anna Freud (dochter van de alom bekende psychiater Sigmund Freud) in Londen een enkele kinderopvangcentra op. In deze centra vingen zij jonge kinderen, die hun ouders tijdelijk of permanent hadden verloren door de oorlog, op. Ondanks de goede lichamelijke verzorging die de psychotherapeuten de kinderen boden, merkten zij op dat de kinderen langzaamaan wegkwijnden in de opvangcentra. Na vele observaties constateerden zij dat de kinderen er emotioneel zo slecht aan toe waren vanwege het wegvallen van de relatie met hun ouders. De kinderen werden erg passief en ongelukkig en waren daarnaast niet in staat om nieuwe gehechtheidsrelaties met de vervangende opvoeders aan te gaan.
John Bowlby ondekte later, door analyse van onder andere de bevindingen van Burlingham en Freud, dat er 3 fasen te zien zijn in de reactie van jonge kinderen op het verbreken van de gehechtheidsrelatie. De eerste fase noemde hij de protestfase, waarin het kind in paniek is en tracht de scheiding van de specifieke opvoeder ongedaan te maken door te gaan huilen. Het kind accepteert geen vervangede opvoeder. Na een paar dagen komt het kind in de wanhoopsfase, waarin het kind nog steeds gefixeerd is op de afwezigheid van de specifieke opvoeder, maar passief wordt omdat het heeft gemerkt dat protest niet helpt. Na enkele weken of maanden doet de onthechtingsfase zijn intrede, waarin het kind zich losmaakt van de specifieke opvoeder. Het kind krijgt meer aandacht voor zijn omgeving en de vervangende opvoeders. Wanneer het kind na het intreden van de laatste fase weer in contact komt met de specifieke opvoeder, zal het kind deze persoon niet of nauwelijks begroeten of zelfs actief afwijzen omdat de gehechtheidsrelatie ongedaan is gemaakt.
“Vreemde Situatie”-procedure
Het belangrijkste onderzoek op het gebied van de gehechtheidsrelatie is een onderzoek gedaan door Mary Ainsworth in 1978. In dit onderzoek werd een kunstmatige, stresserend scheiding gecreëerd tussen het kind en de moeder, om zo inzicht te krijgen in hoeverre het kind vertouwen heeft in de bereikbaarheid van zijn moeder. Deze scheiding wordt de “Vreemde Situatie”-procedure (“Strange Situation”-procedure) genoemd. De procedure bestaat uit 8 fasen. In de 1e fase worden kind en moeder naar een onbekende ruimte gebracht. In de 2e fase brengt de moeder het kind naar het speelgoed, dat in de ruimte ligt, toe om het kind te laten exploreren. In fase 3 komt er een onbekende volwassene binnen die met het kind gaat spelen. In de 4e fase verlaat de moeder de ruimte en laat het kind bij de vreemde achter. In de 5e fase vindt de terugkeer van de moeder plaats en vertrekt de vreemde. In fase 6 verlaat de moeder opnieuw de ruimte en laat het kind alleen achter. In de 7e fase keert de vreemde terug en tot slot keert in de 8e fase de moeder terug. Ainsworth kende een score toe aan het gedrag van het kind, vooral aan de reactie op de terugkeer van de moeder. Op basis van dit onderzoek, kwam Ainsworth tot de classificatie van 3 verschillende typen gehechtheid. Later is hier een 4e type bijgekomen.
Afbeelding 1: Kind met moeder en vreemde in de onbekende ruimte
Afbeelding 2: Hereniging van moeder en kind tijdens de "Vreemde Situatie"-procedure
De 4 typen van gehechtheid
Type A wordt ook wel de angstig-vermijdende gehechtheid genoemd. Hierbij exploreert het kind zijn omgeving bijzonder veel zonder de nabijheid van de moeder, maar vermijdt het kind in de herenigingsfasen de moeder, doordat het dusdanig emotioneel in de war is gebracht. Type B wordt ook wel de veilige gehechtheid genoemd. Hierbij zijn kinderen verdrietig bij de afwezigheid van de moeder, maar laten zich goed troosten in de herenigingsfasen en hervatten hun spel snel weer na de terugkeer van de moeder. Type C wordt ook wel anstig-afwerende gehechtheid genoemd. Hierbij exploreren de kinderen weinig wanneer ze niet bij de moeder zijn. Ook klampen de kinderen zich vast aan de moeder in de herenigingsfasen en worden zij boos wanneer de moeder het kind na een tijdje probeert los te laten. Type D wordt ook wel gedesorganiseerde gehechtheid genoemd. Hier vallen de kinderen in die niet veilig gehecht zijn, maar ook niet geclassificeerd kunnen worden in type A of C. Deze kinderen laten kenmerken van zowel gehechtheidstype A als gehechtheidstype C zien, waardoor hun gedragingen vaak in strijd zijn met elkaar. Een voorbeeld hiervan is een kind dat nauwelijks zijn omgeving exploreert maar daarnaast ook vermijdend op de moeder reageert. Volgens Ainsworth is dit de meest schadelijke vorm van gehechtheid, vaak gezien bij kinderen van ouders met verslavingen of psychiatrische problemen.
Hoe kan een ouder de gehechtheidsrelatie met een kind optimaliseren?
Uit verder onderzoek naar de Vreemde Situatie-procedure is gebleken dat een veilige gehechtheidsrelatie afhangt van de sensitiviteit en responsiviteit van de specifieke opvoeder. Wanneer er veel sprake is van sensitieve en toegankelijke interactie tussen de opvoeder en het kind, bevordert dit de gehechtheidsrelatie. Vooral wanneer de opvoeder adequaat reageert op de behoefte van het kind om in de nabijheid van de opvoeder te zijn in een angstige situatie, zal het vertrouwen van het kind in de opvoeder groeien en de gehechtheidsrelatie verbeteren. Kinderen met een veilige gehechtheidsrelatie met hun opvoeder hebben vaak een sterke basis van vertrouwen en een gezond vermogen om zelf de omgeving te exploreren. Deze kinderen groeien op in zekerheid en zelfvertrouwen en zullen op latere leeftijd ook in staat zijn om duurzame en intieme emotionele relaties aan te gaan.