Improvisatie Theater De Scènes

Het spelen van Scènes

In dit artikel wordt beschreven aan welke voorwaarden een scène moet voldoen bij Improvisatie Theater (ook wel Theatersport genoemd). Iedere scène bestaat namelijk uit een aantal vaste onderdelen:

  • de ingrediënten
  • de wie, wat en waar
  • het probleem
  • de afsluiting

Hieronder worden deze onderdelen behandeld.

De ingrediënten

Voor een scène begint worden er een of meer zogenoemde ingrediënten gegeven (vaak door het publiek). Hiermee wordt een relatie, locatie of handeling bedoeld, waar je de scène mee moet starten. Zorg er tijdens het improviseren dan ook voor, dat je dicht bij de gegeven ingrediënten blijft. Dit is gelijk een van de uitdagingen.

Stel je voor: Je ontvangt de locatie 'dierentuin', dan kun je natuurlijk niet tegen elkaar zeggen: Laten we wat gaan drinken. - Ja, leuk, ik weet wel een goed café hier vlakbij. Want dan verlaat je namelijk de locatie waar de scène zich moet afspelen. Wat wel kan is dit: Laten we wat gaan drinken. – Ja, leuk, we kunnen wel op dit bankje zitten, want ik heb pakjes drinken mee. Op deze manier ga je mee in het voorstel (wat te drinken), maar blijf je wel op je locatie.

Soms wordt het nog wat uitdagender gemaakt en dan krijg je bijvoorbeeld alleen een kleur of een getal waar je mee moet improviseren.

Om het publiek te betrekken bij de inhoud van de scène is het altijd een goed idee om je ingrediënten aan hen vragen. Dan laat je direct goed zien dat je kunt improviseren. Aangezien je nooit weet wat het publiek gaat roepen, is voorbereiden hierop niet mogelijk.

Wie, Wat, Waar

De drie W’s: Wie (relatie), Wat (handeling) en Waar (locatie) zijn erg belangrijk in een scène. Dit zijn de zogenaamde ingrediënten. Zonder deze ingrediënten is een scène niet te volgen voor het publiek. Bovendien maak je het jezelf erg lastig tijdens het improviseren. Bij voorkeur zijn deze ingrediënten al in de eerste paar zinnen duidelijk.

Wie

Je moet als toeschouwer weten wie er op het podium staan en wat hun onderlinge relatie is. Een scène tussen twee broers verloopt namelijk heel anders, dan een scène tussen een moeder en een dochter. Of een overvaller en een bankier. Door snel te benoemen wie je bent, kan het publiek beter plaatsen wat er gebeurt (en waarom).

Wat

Dit geldt ook voor het wat. Er moet bekend zijn wat er gedaan wordt. Het is wel even leuk als het publiek moet gissen, maar dat mag niet te lang duren. Dat gaat vervelen. Benoem wat je doet of (nog beter) beeld uit wat je aan het doen bent.

Waar

Net als de twee vorige W's, moet ook het waar in het begin al duidelijk zijn. Beeld uit of benoem waar je bent. Het publiek kan je scène dan beter volgen. Daarnaast is het voor jezelf als speler ideaal om een specifieke locatie te hebben. Je kunt hier goed inspiratie uit opdoen.

Tip

Zoals hiervoor al werd aangegeven, wordt er vaak al minimaal 1 van deze ingrediënten aan het publiek gevraagd. Dat is dan al bekend voor iedereen, de rest mag je helemaal zelf invullen. Ga overigens niet te gemakkelijk met de ingrediënten om door te zeggen, als in het vorige voorbeeld: Wij zijn in de dierentuin. Dat is wel heel simpel. Zeg liever iets als: Wat een leuke apen hier. Oh en kijk daar, zeeleeuwen! Dan is het voor iedereen ook wel duidelijk dat je in een dierentuin bent.

Het probleem

De volgende taak is om een probleem te creëren. Doe dit al in het begin, direct na de wie, wat en waar. Zonder probleem is er geen verhaal. In elk boek dat je leest en in elke film die je kijkt: Er is altijd een probleem. Hetzij groot, hetzij klein. Zodra je een probleem hebt, kun je namelijk werken aan een oplossing. En hoe je dat doet, is interessant.

Voorbeelden

Een probleem moet overigens niet verkeerd begrepen worden. Zo spannend is het niet. Daarom een paar voorbeelden: Stel je wilt fietsen, maar je hebt een lekke band. Of je wilt een nieuwe jas, maar je hebt geen geld. Of je bent je hond kwijtgeraakt en moet hem zoeken? Dat zijn allemaal problemen die opgelost moeten worden. En dat kan op vervolgens verschillende manieren. Hoe? En dat is nou improviseren. Reageren op een probleem en op elkaar. Conclusie, zorg dat je iets wilt en zorg dat je het niet zomaar krijgt. Want dan heb je een verhaal en dan krijg je het publiek al snel mee. 

Afronden van een scène

Uiteindelijk houdt een scène een keer op. Maar wat is een goed moment hiervoor? Wanneer stop je? Het antwoord is simpel: De scène stopt (in principe) op het moment dat het probleem is opgelost. Er volgt dan hooguit nog een uitsmijter, een laatste opmerking. Zorg er in ieder geval voor dat je de scène op tijd stopt. Ga niet te lang door! Let op dat het publiek geïnteresseerd blijft en laat je scène zichzelf niet herhalen. Blijf bezig met het geven van nieuwe impulsen aan het spel. Houd hierbij wel in gedachte dat je niet altijd origineel hoeft te zijn, voorspelbaarheid kan ook heel goed werken.

Afsluiting

Met bovenstaande informatie kun je, na een aantal keren oefenen, waarschijnlijk wel een basisscène improviseren. Dit natuurlijk wel in combinatie met de basisprincipes. Samen is dat alles wat je nodig hebt voor een gezellige middag of avond improviseren.