Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)

Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)

In dit artikel zal ik de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG), ook wel bekend als de verklaring van goed gedrag, behandelen. Ik zal ingaan op wat een VOG inhoudt, wanneer men een VOG nodig heeft, welke gegevens vereist zijn bij de aanvraag en de weigering van de VOG behandelen.

Wat is een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)?

Art. 28 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (WJSG) geeft een definitie van de VOG:

“Een verklaring omtrent gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen”.

Wat zegt dit artikel eigenlijk? Een VOG is een verklaring omtrent het onderzoek naar het strafrechtelijke verleden van een natuurlijke persoon of rechtspersoon. Hiermee wordt gekeken of er bepaalde bezwaren bestaan tegen de persoon om bijvoorbeeld een bepaald beroep uit te oefenen. Dit artikel stelt dat er twee soorten personen bestaan, natuurlijke personen en rechtspersonen. In het kort houdt een natuurlijk persoon in een mens van vlees en bloed, terwijl een rechtspersoon een bedrijf is, hierin zijn twee varianten te onderscheiden namelijk publiekrechtelijke rechtspersonen, zoals bijvoorbeeld gemeenten – art. 2:1 Burgerlijk Wetboek (BW) -, privaatrechtelijke personen – art. 2:3 BW - , zoals een Besloten Vennootschap (BV). In het kader van de VOG zijn overigens, naast de natuurlijke personen, alleen de privaatrechtelijke rechtspersonen van belang.

Wanneer is een VOG vereist?

Een VOG is niet altijd vereist, maar in sommige gevallen kan dit wel het geval zijn. Vaak wordt er bij werken met vertrouwelijke gegevens, kwetsbare personen of geld om een VOG gevraagd door de werkgever. Ook kan het zo zijn dat er een wettelijke verplichting is die om een VOG vraagt, bijvoorbeeld voor onderwijzers is een VOG vereist. Maar ook als er geen wettelijke verplichting bestaat kan de werkgever besluiten om, om een VOG te vragen. De werkgever kan hiertoe zelfs een plicht opleggen voor een bepaalde functie.

Hoe wordt een VOG aangevraagd?

Art. 30 WJSG bepaalt hieromtrent het volgende:

“(1) De aanvraag om aangifte van de verklaring omtrent gedrag van een natuurlijk persoon wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente, waar de aanvrager op het tijdstip van de aanvraag als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens. In alle andere gevallen wordt de aanvraag ingediend bij Onze Minister.

(2) De burgemeester en Onze Minister onderzoeken de volledigheid van de bij de aanvraag ingediend bij Onze Minister.

(3) …

(4) De burgemeester zendt de aanvraag terstond door aan Onze Minister”.

De natuurlijke persoon dient de aanvraag dus in bij de burgemeester van de gemeente waar hij ingeschreven staat in de basisadministratie persoonsgegevens. Staat men dus bijvoorbeeld ingeschreven in de gemeente Rotterdam, ten tijde van het moment van de aanvraag, dan moet de aanvraag worden ingediend bij de burgemeester van Rotterdam. Deze stuurt de aanvraag, zoals lid 4 hem verplicht, naar de minister. Dit geldt echter niet voor de rechtspersoon, deze moet de aanvraag direct bij de minister indienen. Krachtens het tweede lid onderzoeken zowel de burgemeester als de minister of de bij de aanvraag verstrekte gegevens volledig zijn, heeft de aanvrager bijvoorbeeld zijn volledige naam ingevuld en is hij zijn geboortedatum niet vergeten, en zij kijken of de aanvrager degene is die de VOG wil hebben, vraagt tweelingbroer A de verklaring aan voor tweelingbroer B of doet B dit voor zichzelf zoals het hoort? Art. 33 WJSG bepaalt expliciet dat de aanvraag wordt ingediend door degene die de VOG nodig heeft:

“De aanvraag wordt ingediend door degene omtrent wiens gedrag een verklaring wordt gevraagd of door een vertegenwoordiger van de rechtspersoon omtrent wiens gedrag een verklaring wordt gevraagd”.

Welke informatie moet de aanvraag bevatten?

Art. 32 WJSG geeft hier het antwoord op:

“(1) De aanvraag tot het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon bevat de voornamen en de geboortedatum van de aanvrager, alsmede een omschrijving van het doel, waarvoor de afgifte van de verklaring wordt gevraagd.

(2) Indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon, bevat zij de naam van de rechtspersoon en het inschrijvingsnummer van de Kamers van Koophandel, of, indien geen inschrijving heeft plaatsgevonden in het handelsregister, de naam, de rechtsvorm en de statutaire, of bij ontstentenis daarvan, de feitelijke vestigingsplaats van deze rechtspersoon alsmede de naam, het adres en de geboortedatum van ieder van de bestuurders, vennoten, maten of beheerders en de naam van degene die de aanvraag doet.

(3) Bij de aanvraag wordt overlegd een schriftelijk opgave van degene te wiens behoeve de verklaring wordt verzocht van het risico de samenleving dat in het geding is”.

Krachtens lid 1 dient de aanvraag van de natuurlijke persoon de voornamen, de geboortedatum en een omschrijving van het doel waarvoor de aanvraag wordt ingediend, te bevatten. Krachtens lid 3 moet er ook een schriftelijke opgave van de risico’s van de samenleving die in dit geval van belang zijn. Voor rechtspersonen gelden andere vereisten aan de inhoud van de aanvraag. Krachtens lid 2 moet de aanvraag de naam van de rechtspersoon bevatten en het inschrijfnummer bij de KvK. Heeft er echter geen inschrijving plaatsgevonden dan is de naam, de rechtsvorm (BV, NV etc.) en de statutaire (zoals dat in de papieren staat) vestigingsplaats van de rechtspersoon. Heeft de rechtspersoon geen statutaire vestigingsplaats, dan is vereist dat de feitelijke vestigingsplaats in de aanvraag vermeldt staat, dit is de plaats waar de rechtspersoon zich daadwerkelijk bevindt. Naast deze gegevens worden ook de namen, adressen en geboortedata van alle bestuurders, vennoten, maten of beheerders vereist en ook van degene die de aanvraag doet namens de rechtspersoon is vereist dat zijn naam, adres en geboortedatum in de aanvraag wordt vermeld. Ook hier is lid 3 van toepassing.

Weigering tot afgifte VOG

Art. 35 WJSG bepaalt wanneer de afgifte van een VOG wordt geweigerd:

“(1) Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of van de bezigheden waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.

(2) Indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon betrekt Onze Minister mede in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot strafbare feiten op naam van de rechtspersoon en van ieder van de bestuurders, vennoten, maten of beheerders van die rechtspersoon alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen.

(3) Onze Minister betrekt niet in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak”.

Krachtens het eerste lid wordt de afgifte van een VOG door de minister geweigerd indien uit justitiële (rechterlijke) gegevens blijkt dat de aanvrager een strafbaar feit heeft begaan. Dit strafbare feit moet de uitoefening van de taak of bezigheden van de aanvrager, waarvoor de VOG is aangevraagd, in de weg staan als dit feit wordt herhaald, en dit in combinatie met alle andere omstandigheden in deze situatie, en deze herhaling een risico voor de samenleving oplevert.

Betreft de aanvrager een rechtspersoon dan geldt nog steeds het gestelde in lid 1, maar wordt dit nagegaan met betrekking tot de naam van de rechtspersoon, de bestuurders, vennoten, maten of beheerders hiervan. Doordat lid 2 art. 51 lid 2 sub 2 Sr noemt, worden de personen die daar worden genoemd ook onder de reikwijdte van dit artikel getrokken. Derhalve wordt ook nagegaan of degene die tot het feit opdracht hebben gegeven, of de feitelijke leiding aan de verboden gedraging hebben gegeven een strafbaar feit hebben begaan die een toekenning van een VOG in de weg zou staan. Blijkens lid 3 mag de minister de onherroepelijke vrijspraken van strafbare feiten niet betrekking in zijn beoordeling. Onherroepelijke vrijspraak wil zeggen dat men is vrijgesproken voor een strafbaar feit en dat hiertegen geen rechtsmiddelen, zoals hoger beroep of cassatie, meer open staan.

Impliciet houdt dit artikel in dat als dergelijke gegevens niet worden gevonden, de VOG zal worden verstrekt.

Beslissingstermijn

Art. 37 WJSG bepaalt dat voor natuurlijke personen de beslistermijn voor de minister vier (4) weken is (lid 1), deze termijn wordt echter verlengd tot acht (8) weken indien de minister voornemens is afwijzend te beslissen op de aanvraag.

Voor rechtspersonen geldt echter een andere beslistermijn, art. 38 WJSG bepaalt namelijk in het eerste lid dat de termijn hier acht (8) weken bedraagt. Is de minister echter voornemens afwijzend te beslissen op de aanvraag dan is de beslistermijn twaalf (12) weken (lid 2).

Korte samenvatting

Een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) is een bewijs van goed gedrag, waarmee men aantoont geen strafbare feiten, of ieder geval geen feiten die in dat kader van belang zijn, te hebben gepleegd. Indien deze feiten wel zijn gepleegd zal de aanvraag worden afgewezen.