De opvattingen over ons zonnestelsel: van vroeger tot nu

Opvattingen in de prehistorie

De mens uit de oudheid beschouwde de aarde als het einde van alles, het heelal zelve. De zon gold als de opperste god en de andere lichtjes in de hemelkoepel gingen door voor mindere goden. De vroegere mens hield zijn goden in de lucht nauwlettend in het oog en hij stelde weldra vast dat velen ervan zich in een bepaalde regelmaat verplaatsten en doorgaans ook volgens een vast patroon. Ze gebruikte deze waarnemingen om een reeks uitstekende kalenders van het zonnestelsel te maken. Aan de hand hiervan konden ze met een opmerkelijke precisie de toekomstige banen van de hemellichamen beschrijven. Maar ze hadden geen idee wat de sterren en planeten eigenlijk waren en waar zij zich bevonden. Niettemin stond het voor hen vast dat de onmetelijk grote en klaarblijkelijk stilstaande aarde een lichaam was waaromheen alle lichtpunten aan de hemel rondwentelden.

De eerste goede veronderstellingen

Waarschijnlijk was Aristarchus, een Grieks sterrenkundige die omstreeks 270. v. Chr. op Samos leefde. Aristarchus geloofde dat de aarde in het zonnestelsel rond de zon draaide, dat de zon stilstond, dat hij groter was dan de aarde, dat de draaiende beweging van de aarde rond haar as de oorzaak was van dag en nacht en dat de afwisselende jaargetijden voortvloeiden uit de baan die de aarde beschreef om de zon.

De tegenspraak

Hipparchus ' werkte op het eiland Rhodos in de Middellandse Zee en stelde vast dat de zon om de aarde heen draaide. Zijn conclusie zou aan de vooruitgang van de astronomie minder schade hebben berokkend als zij niet van invloed was geweest op het denken van de sterrenkundige, wiskundige en aardrijkskundige Ptolemeus. Het Ptolemeïsch gesternte (naam die hij gaf aan de beweging der hemellichamen) plaatste de aarde in het middelpunt van het heelal. Maar gezien vanaf de aarde leken sommige planeten achteruit te bewegen. Om dit verschijnsel te kunnen verklaren zonder de theorie van de cirkelvormige banen te moeten prijsgeven, werd het gesternte herzien in de zin dat de planeten zichzelf verplaatsten volgens kleine cirkels (epicycli), waarvan de middelpunten weer zuiver ronden banen rondom de aarde beschreven.

De onerkende waarheid

Het Ptolomeïsch gesternte werd ongeveer 1400 jaar lang bestudeerd en aanvaard. Toen ontwikkelde een Poolse astronoom, Nicolaas Copernicus de denkbeelden die de grondslag vromen van de moderne sterrenkunde. In zijn werk stelde Copernicus vast dat zowel de aarde als de andere planeten om de zon draaiden. Aanvankelijk stuitte deze Copenicaanse wereldbeschouwing op groot verzet. In 1609 ontwikkelde Galileo Galilei de eerste complete sterrekijker (na gebruik te maken van de net ontwikkelde microscoop van Anthonie van Leeuwenhoek). Hij ontdekte dat de manen van Jupiter rond Jupiter draaiden en niet in epicyclussen om de aarde cirkelden. Deze opvattingen werden door het hof van de paus van Rome omschreven als een gevaar voor het rooms-katholieke geloof omdat het de Bijbel tegensprak. Hij werd in 1633 voor de Inquisitie gedaagd en werd ertoe gebracht zijn "ketterse" wereldbeschouwing over het zonnestelsel te herroepen. Hij stierf in 1642 na een periode van gevangenschap en huisarrest.

De waarheid krijgt mondiaal acceptatie

Tycho Brahe werkte rond dezelfde tijd dat Galileo Galilei de ruimte nog bestudeerde aan zijn eigen opvattingen. Zijn uitgangspunt was hierbij dat de zon om de stilstaande aarde draaide en dat de ander vijf bekende planeten cirkelvormige banen beschreven om de zon. In zijn uiterste wilsbeschikking vertelde hij zijn leerstellingen aan Kepler. Kepler begon met de verschillende standen van Mars in kaart te brengen. HIj deed een uiterst belangrijke ontdekking. Als hij de standen van Mars uitzette ten opzichte van de zon, zonder met eerder waarnemingen rekening, verkreeg hij een geheel nieuw figuur - de ellips. De banen van de planeten waren geen cirkel, maar ellipsen, waarvan de zon altijd in een van beide brandpunten staat! Hij noemde dit de Eerste Wet van Kepler, wat nu een van de kernpunten is in de astronomie. In de Tweede Wet van Kepler beschreef hij dat de planeten in gelijke tijdsbestekken gelijke gebieden bestreken. In 1619 maakte hij zijn laastste wet, de Derde Wet van Kepler: Het kwadraat van de periode (omlooptijd van de zon) van elke planeet is evenredig met de 3de macht van zijn gemiddelde afstand tot de zon.

Samenvatting:

Copernicus beschreef het; Galilei's waarnemingen stelden hem in het gelijk; en Kepler legde de beweging van de planeten, manen en de andere hemellichamen in wiskundige wetten vast.