Abiotische factoren en tolerantie

Wat zijn abiotische factoren?

Watertje.jpg
Afb.1. Water is een belangrijke abiotische factor!

We kunnen onze leefomgeving, ook wel het milieu genoemd, opsplitsen in een biotisch gedeelte en een abiotisch gedeelte.

Het biotisch gedeelte beslaat de levende natuur, zoals prooidieren, roofdieren, micro-organismen etcetera en het abiotisch gedeelte beslaat alles wat niet-levend is, zoals de temperatuur, water (zie afbeelding 1), de hoeveelheid licht, de bodemgesteldheid etcetera.

De abiotische factoren oefenen invloed uit op de levende natuur, op zo'n ingrijpende manier dat het zelfs bepaalt waar de verschillende soorten voor kunnen komen op aarde.

Tolerantie en verspreidingsgebied

De tolerantie die je voor een bepaalde abiotische factor hebt, bepaalt meteen ook je verspreidingsgebied. Het verspreidingsgebied, is het gebied op aarde waar een bepaalde soort voorkomt.

Dit kan een groot gebied zijn zoals bij de mens, of een klein gebied zoals bij de ijsbeer.

Als we naar de mens kijken, dan hebben wij een vrij grote tolerantie voor de factor temperatuur, we kunnen leven bij een temperatuur van min 5 graden, maar ook bij plus 35 graden.

De ijsbeer heeft een veel kleiner tolerantiegebied. Zij kunnen bijvoorbeeld leven tussen de min tien graden en plus tien graden.

Voor elke abiotische factor geldt zo'n tolerantiegebied. Wij mensen kunnen niet in de diepzee leven vanwege de hoge druk die daar is, sommige zeedieren kunnen juist weer niet aan het oppervlak leven, vanwege een voor hen te lage druk.

Optimumkromme en beperkende factor

Voor elke abiotische factor kun je een optimumkromme opstellen. Dit is soortafhankelijk en per factor anders. Bij het optimum voor een bepaalde abiotische factor heeft een soort de grootste overlevingskans.

De optimumkromme van een guppy ziet er voor watertemperatuur heel anders uit dan die voor een tropische vis. Zo kan een guppy leven tussen de vijf en vijfendertig graden, met een optimum van twintig graden, terwijl een tropische vis kan leven tussen de vijftien en vijfendertig graden met een optimum van vijfentwintig graden. Het verspreidingsgebied van de guppy zal dan ook vele malen groter zijn dan dat van de tropische vis.

De beperkende factor, is die abiotische factor die het verst afligt van het optimum en bepaald dat een bepaalde soort op een bepaalde plaats niet meer kan leven.

De tropische vis zal bij een watertemperatuur van veertien graden niet voorkomen, daar is de temperatuur de beperkende factor zijn geworden. Het kan best zijn dat de kwaliteit van het water bij veertien graden wel beter is.

Er is maar één factor die bepaalt of je ergens niet meer kunt leven.

Voorbeelden van abiotische factoren en invloeden op organismen

Temperatuur

Woestijnvos.jpg
Afb.2. Een woestijnvos heeft grote oren!

De temperatuur bepaald voor planten wanneer ze uit gaan lopen, wanneer de zaadjes gaan ontkiemen en hoe de enzymen werken.

Koudbloedige dieren passen zichzelf aan de omgeving aan. De enzymen werken minder snel en de dieren worden er traag van. Een voorbeeld hiervan is als je een vlieg in de koelkast legt, dat hij op een gegeven moment niet meer kan vliegen. Dit komt omdat zijn enzymen minder goed werken door de lagere temperatuur en de stofwisseling daardoor langzamer gaat.

Warmbloedige dieren passen zich op een andere manier aan, dieren die in een warme omgeving leven hebben grotere uitsteeksels (zie afbeelding 2), zoals oren in vergelijking met dieren in een koude omgeving. Deze hebben juist kleine oren en een kleine snuit.

Licht

De factor licht hangt samen met de fotosynthese van planten, deze hebben zonlicht nodig om glucose te maken uit koolstofdioxide en water. Ook gaan vogels als de dagen lengen weer eieren leggen en is de hoeveelheid licht op een dag een seintje voor bomen om weer uit te gaan lopen in het voorjaar.

Lucht

De factor lucht houdt in of er bijvoorbeeld genoeg zuurstof aanwezig is en of er wind staat. Wind zorgt voor verplaatsing van pollen van planten, en zijn dus heel belangrijk voor de verspreiding daarvan.

Ook is de luchtvochtigheid belangrijk, dieren met een weke huid kunnen niet in een zeer droge omgeving leven wegens kans op uitdroging.

Water

Water is één van de belangrijkste abiotische factoren.

Water is een oplosmiddel, water bepaalt de zuurgraad en de osmotische waarde.

In zeewater leven bijvoorbeeld heel andere type vissen dan in zoetwater. Dit komt door het zoutgehalte dat invloed heeft op de osmotische waarde.

Ook bepaalt water de hoeveelheid en plaats van huidmondjes op bladeren van planten. Hier geldt, hoe meer water, hoe meer huidmondjes. Dit hangt ook samen met de luchtvochtigheid.

Bodemgesteldheid

De bodemgesteldheid is van belang voor het type plant dat er op kan groeien. Is de bodem van zand, klei of löss? Houdt de bodem veel vocht vast of juist niet. En bevat de bodem veel humus of juist niet.

Als er veel water valt op een kleibodem zal hier meer water blijven staan dan op een zandbodem, de wortelstelsels van planten moeten hieraan zijn aangepast.

Tot slot

Abiotische factoren worden vaak als niet belangrijk gezien, maar in werkelijkheid hebben ze een grote invloed op het leven.

Abiotische factoren bepalen waar bepaalde diersoorten voorkomen en hoe ze zich aanpassen aan de omgeving.

De belangrijkste abiotische factoren zijn licht, lucht, temperatuur, water en bodemgesteldheid. Zij bepalen het verspreidingsgebied van organismen.

Links

Wil je verder lezen over ecologie of stofwisseling? Kijk dan eens naar de volgende artikelen: