Cellen en hun organellen
Wat zijn cellen
Cellen zijn de kleinst zelfstandige eenheden in organismen (afb.1).
Weefsels bestaan uit een groep cellen met dezelfde vorm en functie. Cellen in weefsels liggen in tussencelstof.
Tussencelstof
De aard van de tussencelstof hangt af van de functie die het betreffende weefsel heeft.
Zo is tussencelstof in been hard, want beenweefsel is voor de stevigheid en het skelet bestaat eruit. De tussencelstof uit kraakbeen is juist weer beweeglijk, en kan vervormen.
De cellen die in de weefsels liggen zijn aangepast aan hun omgeving. Zo heeft een zenuwcel vele uitlopers en ziet eruit als een ster, terwijl spiercellen, lang en uitgerekt zijn. Toch heeft iedere cel een zelfde opbouw, ze hebben alleen niet dezelfde functie.
Algemene bouw van cellen
Elke cel heeft een celkern. De kern regelt alles wat er in de cel gebeurd.
In de celkern liggen de chromosomen in het kernplasma. De celkern is van de rest van de cel gescheiden door het kernmembraan.
Iedere cel heeft verder cytoplasma, dat is hetgene waar alle celorganellen (losse onderdelen van de cel) in liggen opgelost.
De cel is van de buitenwereld afgesloten met een celmembraan. Het celmembraan is voor de stevigheid, maar controleert ook welke stoffen de cel in en uit gaan.
Celorganellen
Iedere cel heeft naast de celkern nog andere organellen nodig om te kunnen overleven.
Afbeelding 2 laat zien hoe een dierlijke cel eruit ziet. Waarbij de nummers staan voor de volgende onderdelen:
- Kernlichaampje
- Celkern
- Ribosoom
- Blaasje
- Endoplasmatisch reticulum met ribosomen erop
- Golgi-apparaat
- Microtubuli
- Endoplasmatisch reticulum zonder ribosomen
- Mitochondriën
- Peroxisoom
- Cytolplasma
- Lysozoom
- Centriool
Hoe werken de organellen samen binnen de cel?
- Het endoplasmatisch reticulum. Dit organel ligt om de celkern heen en fungeert als transportmiddel. Op chromosomen liggen de codes voor genen. Maar chromosomen zelf kunnen de kern niet verlaten. Als er ergens in het lichaam een eiwit nodig is, dan wordt dat gedeelte van de chromosomen waar het betreffende gen(dat codeert voor het eiwit) op ligt ontrolt en afgelezen en omgezet in een soort streepjescode. Dit stukje streepjescode wordt ook wel RNA genoemd, en kan de celkern wel uit. Via het endoplasmatisch reticulum verplaatst het RNA zich naar de ribosomen.
- De ribosomen. De ribosomen liggen vast aan het endoplasmatisch reticulum en zetten het stukje RNA om in een eiwit. De ribosomen kunnen de streepjescode lezen en maken er een bijbehorend eiwit van. Het eiwit is dan echter nog niet af en wordt door getransporteerd naar het volgende organel.
- Het Golgi-apparaat. Het Golgi-apparaat maakt de eiwitten af door er bijvoorbeeld suikergroepen aan te plaatsen. Als de eiwitten klaar zijn, stopt het Golgi-apparaat ze in blaasjes, voor transport naar de juiste plaats in het lichaam. Dit gaat niet meer via het endoplasmatisch reticulum.
- De mitochondriën. Mitochondriën zorgen voor energie voor al deze processen, het zijn de energiefabriekjes van de cel, zij verbranden glucose met zuurstof en zetten het om in ATP. ATP is de stof die het lichaam gebruikt als brandstof. Het omzetten van glucose gebeurt via een ingewikkeld proces, waar hier niet verder op in gegaan wordt.
- Lysozomen. De lysozomen zijn de afvalbakken van de cel, hier zitten enzymen in die alles kapot kunnen knippen. Als er overtollig RNA is bijvoorbeeld wordt dit opgeruimd, anders zouden er voortdurend een bepaald type eiwitten worden gemaakt.
Bovenstaande organellen komen in zowel plantaardige als dierlijke cellen voor. Natuurlijk zijn er ook verschillende organellen die niet bij beiden voorkomen.
Verschillen tussen plantaardige en dierlijke cellen
- Centriolen. De centriolen zijn ervoor om een kernspoel te maken als een dierlijke cel wil delen. Een dierlijke cel heeft namelijk geen polen, je kunt niet aanwijzen wat boven en onder is. Een plantaardige cel heeft dat wel, en heeft daarom geen centriolen.
- De vacuole. De vacuole is een grote ruimte gevuld met vocht met daarin opgelost kleurstoffen of afvalstoffen bij planten. De vacuole dient ook als stevigheid voor de plantencel, omdat hij zowel kan krimpen als groter worden.
- De korrels ofwel plastiden. Planten hebben meerdere typen korrels in hun cytoplasma liggen die dieren niet hebben. Zo heb je de bladgroenkorrels, voor de uitvoering van de fotosynthese. Daarnaast heb je kleurstofkorrels en je hebt zetmeelkorrels voor opslag van zetmeel als de plant het nodig heeft om van te groeien, denk aan het uitlopen van aardappels. Als laatst heb je nog proplastiden, deze weten nog niet wat voor korrel ze willen worden en veranderen in datgene wat de plant nodig heeft. Dat wil niet zeggen dat andere korrels niet meer van functie kunnen veranderen. In principe kan alleen de zetmeelkorrel niet meer veranderen van functie.
- De celwand. De celwand is geen organel, want deze is dood. Maar het is wel een verschil tussen een plantaardige cel en een dierlijke cel. Hieraan herken je onder de microscoop onmiddelijk dat je te doen hebt met een plantaardige cel.
Tot slot
Eén cel alleen is niet zichtbaar voor het blote oog, toch bestaat elke cel uit bovenstaande organellen, waarbij elk organel zijn eigen taak heeft.
Hierboven zijn niet alle organellen genoemd, maar wel de meest belangrijke.
Ook zijn er verschillen in organellen tussen planten en dieren, zoals de celwand en de vacuole waardoor je meteen weet of je een dierlijke of plantaardige cel onder de microscoop hebt liggen.
Links
Wil je meer lezen over processen in cellen?
Kijk dan eens verder in diffusie en osmose of fotosynthese en verbranding .